NTFR 2021/964 - Where did our love go?

NTFR 2021/964 - Where did our love go?

mFvH
mr. F. van HorzenPartner bij KPMG Meijburg & Co.
Bijgewerkt tot 17 maart 2021

‘Baby, baby, baby don’t leave me. Ooh, please don’t leave me all by myself.’ De eerste regels van het lied ‘Where did our love go’ geven de geestelijke nood weer van een mens die dreigt te worden verlaten door een geliefde en in de kille buitenwereld dreigt te belanden. De desastreuze invloed die het verdwijnen van liefde uit een maatschappij op de sociale cohesie kan hebben, was een van de thema’s die Joe Biden behandelde in zijn inaugurele toespraak op 20 januari jl. Dat Biden in deze toespraak niet met zoveel woorden verwees naar ‘Where did our love go’ heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat in het huidige klimaat niet iedereen het op prijs zou stellen als een oude witte geprivilegieerde man zich een lied zou toe-eigenen dat in 1964 is vertolkt door de uit vrouwen van kleur bestaande The Supremes.1

Augustinus over liefde

In zijn toespraak verwees Biden naar Augustinus, een kerkvader uit de vijfde eeuw van onze jaartelling. In zijn magnum opus ‘De stad van God’ geeft Augustinus aan hoe het begrip volk gedefinieerd zou kunnen worden: ‘Een volk is een gezelschap van vele met rede begaafde wezens, bijeengebracht door een eendrachtig deelgenootschap in dingen die ze liefhebben.’2 Zonder gedeelde liefde kan er geen sprake kan zijn van een volk. Als voorwerpen van liefde noemde Biden: ‘opportunity, security, liberty, dignity, respect, honor, and, yes, the truth’. Biden stond vervolgens stil bij de gebeurtenissen bij en in het Capitool op 6 januari jl. en deed een oproep aan het Amerikaanse volk om samen met hem ‘an American story’ te schrijven, onder andere ‘of love and of healing’.3 Het belang van liefde is ook benadrukt door een jonge Nietzsche: ‘Goedheid en liefde zijn geniale eigenschappen: er gaat de hoogste macht van uit, dus spreekt hier het instinct, de wil. Het is een eenheidsdrift, de openbaring van een hogere orde die zich in goedheid liefde barmhartigheid medelijden uit.’4 Op latere leeftijd legde hij Zarathoestra de woorden in de mond dat er altijd enige waanzin in de liefde zit, maar dat er ook altijd enig verstand in de waanzin zit.5

De toeslagenaffaire

De toeslagenaffaire kan qua impact wat mij betreft worden beschouwd als de Nederlandse equivalent van de bestorming van het Capitool op 6 januari dit jaar, met dien verstande dat bij de toeslagenaffaire het vandalisme werd gepleegd door de overheid. In de toeslagenaffaire waren aan de kant van de overheid goedheid, liefde, barmhartigheid en medelijden onvindbaar. De slachtoffers werden kansen, zekerheid, vrijheid, waardigheid en eer ontnomen en ook nam de overheid een loopje met de waarheid. De affaire maakte duidelijk dat de door Dostojewski in 1862 in een roman opgeschreven woorden over beulen nog steeds actueel zijn. ‘De eigenschappen van een beul zijn, in de kiem, bij bijna ieder mens van onze tijd te vinden.’ Ook schreef hij dat het recht van lichamelijke tuchtiging, aan de een over de ander gegeven, een van de uitwassen van de maatschappij is, een van de effectiefste middelen tot vernietiging van elke kiem, elke poging tot civilisatie in die samenleving en in alle opzichten de grondslag voor zijn absolute en onvermijdelijke ontbinding.6 Het optreden van de overheid in de toeslagenaffaire kan worden vergeleken met het optreden van een beul. Anders dan bij Dostojewski was er geen sprake van lichamelijke tuchtiging, maar psychische en financiële tuchtiging zijn niet minder erg dan lichamelijke tuchtiging. Anders dan bij Dostojewski was er geen sprake van een recht om te tuchtigen. Maar wanneer verantwoordelijke overheidsdienaren wegkijken wanneer er onder hun bewind en toezicht onderdanen psychisch en financieel worden getuchtigd, is mijns inziens het risico voor de sociale cohesie in de samenleving nog veel groter dan bij de aanwezigheid van een rechtstatelijke beulsfunctie. Om met Augustinus te eindigen: ‘Als dus de gerechtigheid terzijde is geschoven, wat zijn koninkrijken dan anders dan grote roversbenden?’7

De rechter als beul

Nietzsche legde Zarathoestra de volgende woorden in de mond: ‘Ik houd niet van uw koude rechtvaardigheid; en in de blik van uw rechters zie ik altijd de beul en zijn koude ijzer.’8 Er is inmiddels veel kritiek ontstaan op de rol van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de toeslagenaffaire. Degenen die hun rechtszaak hebben verloren, zullen de woorden van Zarathoestra kunnen beamen. Zarathoestra stelde de vraag: ‘Zeg mij, waar is de rechtvaardigheid te vinden die liefde met ziende ogen is?’9 Ik vraag mij af of men die liefde met ziende ogen wel zou hebben gevonden bij de Hoge Raad. Ter illustratie verwijs ik naar een arrest van 29 januari jl. over de toepassing van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK).10 In die casus was sprake van een echtpaar dat zichzelf ooit de vraag had gesteld ‘Where did our love go’ en vervolgens uit elkaar was gegaan. Zij hadden een kind dat bij een van de ouders ingeschreven stond in de basisregistratie personen. De vraag was of de andere ouder in aanmerking kon komen voor de IACK. Daarvoor was nodig dat het kind doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in het huishouden van de betreffende ouder verbleef. De vraag was hoe het begrip ‘gehele dagen’ moest worden uitgelegd. Het hof had belanghebbende in het gelijk gesteld omdat volgens het hof de term ‘gehele dagen’ kon worden uitgelegd overeenkomstig het spraakgebruik. Volgens het hof kon daarom ook een verblijf alleen overdag, korter dan 24 uur, als een gehele dag worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde echter dat met het begrip gehele dag een periode van 24 uur wordt bedoeld.

Een inkomensafhankelijke vorm van rechtsvinding

Dat technisch-juridisch een dag uit 24 uur bestaat, wil ik niet betwisten. Maar zoals het hof aangaf, wordt in het spraakgebruik, de taal van een niet (fiscaal-)juridisch geschoold mens, met het begrip ‘dag’ doorgaans gerefereerd aan de periode van zonsopgang tot zonsondergang. De bijbelvaste belastingplichtige zal ook verwijzen naar Genesis 1:5, waar staat geschreven: ‘En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht.’ Men zou ook kunnen verwijzen naar de filosoof Peter Sloterdijk. Volgens Sloterdijk ‘ontlenen mensen de zekerheid waarmee ze hun weg vinden op hun plaats in de wereld aan de ervaring van een stabiele zichtbaarheid van de dingen – en als levende wezens die overdag actief zijn, neigen ze ertoe de zin van zijn als bij-de-dag-zijn uit te leggen’. Sloterdijk verwijst in dat verband ook naar de Apocalyps van Johannes, waarin voorspeld wordt dat er een eind zal komen aan de afwisseling van dag en nacht en dat er eeuwig licht zal heersen.11 Dat duidt erop dat ‘dag’ ook kan worden gedefinieerd als ‘overdag’, de periode dat sprake is van natuurlijk licht. Vanuit dat perspectief kan er derhalve de nodige kritiek worden geuit op de interpretatie van het begrip ‘dag’ als een periode van 24 uur, inclusief avond en nacht. Ook kunnen er kritische kanttekeningen worden geplaatst bij het feit dat de besluitgever en de Hoge Raad belang hechten aan de fysieke aanwezigheid van het kind om van aanwezigheid in een huishouden bij een ouder te kunnen spreken. Voor de betreffende ouder zal toch gelden dat het kind altijd in gedachten aanwezig is, ook indien het elders verblijft. Virtueel maakt het kind permanent deel uit van het huishouden van die ouder. Volgens Sloterdijk is tussen ouder en kind sprake van een ‘bel’, een psycho-sferische twee-eenheid, een zielenruimte met een eigen immuunsysteem tegen de kille buitenwereld. In die ruimte wordt de vóór de geboorte van het kind bestaand hebbende intra-uteriene situatie gerepliceerd.12 In die sfeer doet men niet aan urenregistratie. Zoals gezegd, koel fiscaal-juridisch is er niets mis met het oordeel van de Hoge Raad. Maar ik zou wensen dat bestuursrechters ook eens acht zouden slaan op de woorden die Plato Sokrates in de mond heeft gelegd: ‘geef een arm iemand eerder z’n zin dan een rijk iemand. (…) Dat zouden nu eens welkome woorden zijn waaraan het land wat heeft!’13 Met die innovatieve methode van rechtsvinding zou de belanghebbende in de IACK-zaak van 29 januari jl. mogelijk een klinkende overwinning hebben behaald en zou ook de toeslagenaffaire in de kiem zijn gesmoord.

Rot in de broeikas

De les van Sloterdijk

Aanbevelingen