NTFR 2022/1178 - 50 jaar Club van Rome: tijd voor een tax strike?
NTFR 2022/1178 - 50 jaar Club van Rome: tijd voor een tax strike?
Een paar jaar geleden schreef ik enkele artikelen1 over het fenomeen belastingweigering als vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid. In de loop van de geschiedenis zijn er heel wat mensen geweest die vanwege gewetensbezwaren of omdat hun gerechtvaardigd eigenbelang geschonden werd, weigerden aan hun belastingplicht te voldoen. Dit is een lange geschiedenis, die minstens teruggaat tot de Tiende Penning van Alva en de daaropvolgende Nederlandse Opstand, onlangs nog voortreffelijk beschreven in de nieuwe biografie van Willem van Oranje.2 Maar wellicht het bekendste voorbeeld uit de geschiedenis, in binnen- en buitenland, is Thoreau’s vlammende betoog Civil Disobedience uit 1849, dat in 2019 nog een Nederlandse herdruk mocht beleven.3 Wellicht een van de belangrijkste teksten van de afgelopen tweehonderd jaar. Thoreau weigerde zijn belasting te voldoen zolang zijn land de slavernij in stand hield. Het kostte hem een nachtje gevangenis, waarna hij zijn beroemde tekst schreef.
Maar toegegeven, deze fiscale donquichotterie is toch een obscuur fenomeen dat zich in de uiterste marges van het positiefrechtelijk belastingrecht afspeelt. Een enkele ‘Michael Kohlhaas’ maakte er werk van, maar kreeg steevast nul op het rekest bij de Hoge Raad.4 Dat is volstrekt begrijpelijk: belastingen vormen algemene middelen, waarbij de burger geen invloed heeft op de besteding ervan. De invloed die de burger daarop heeft, beperkt zich tot het eens in de vier jaar zetten van een vinkje in het stemlokaal. Het positieve recht biedt gewetensbezwaarde geen soelaas. Voor velen zal daarmee de kous af zijn, maar niet voor de gewetensbezwaarde zelf, wiens geweten als uiteindelijke toets van de moraal nooit door de wet of de machthebber gebroken kan worden. Al was het maar omdat er onrechtvaardige wetten bestaan, zoals Thoreau al opmerkte.
Aan het schrijven van deze artikelen heb ik veel plezier beleefd, maar zoals dat vaker gaat wanneer men zijn pen probeert, stierf het al snel een stille dood. Ik was dan ook verrast toen David van Reybrouck in zijn Huizingalezing van 12 december 20215 opriep tot belastingweigering als vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid. Voor Van Reybrouck is belastingweigering, als ultimum remedium, geoorloofd zolang overheden onvoldoende vaart maken met hun klimaatverplichtingen, of erger nog, investeren in vervuilende industrieën of fiscale voordelen bieden aan de fossiele brandstofindustrie. Van Reybrouck spreekt over een onbestrafte ‘ecocide’, waarbij welzijn wordt verward met koopkracht en geluk met groei. Onder verwijzing naar Thoreau stelt Van Reybrouck:
‘Indien de overheid met ons belastinggeld de toekomst blijft koloniseren, het zuiden blijft belagen, de natuur blijft verwoesten en soorten blijft uitroeien, komt er dan geen punt waarop we ons moeten afvragen: kunnen wij dit in eer en geweten nog wel steunen? Willen wij die ondergang van onszelf, van de toekomst, van de wereld überhaupt nog blijven sponsoren? Moeten we niet stilaan gaan berekenen hoeveel van ons belastinggeld onze eigen vernietiging financiert?’
Daags na zijn lezing werd ik benaderd door een journalist van Follow the Money, die kennelijk mijn eerdere artikelen had gelezen en naar aanleiding van de Huizingalezing met me van gedachten wilde wisselen. Nog iets later nam een werkgroep van Extinction Rebellion contact met me op. Een groep keurige burgers, uit alle lagen van de samenleving, is namelijk voornemens om een heuse ‘tax strike’ te organiseren, in de hoop de overheid te dwingen zich te bezinnen op de fiscale voordelen voor de fossiele en andere vervuilende industrie. Voor zover ik kan overzien, willen ze het de komende jaren groots aanpakken en zullen zij niet of slechts gedeeltelijk hun inkomstenbelasting voldoen. Hoezeer ik ook op theoretisch niveau graag reflecteer op belastingweigering, aan mij is geen activist verloren gegaan. Wellicht is dat lafheid, misschien inertie of apathie (voer voor introspectie). Ik zal in ieder geval (voorlopig) niet met hen de figuurlijke barricades beklimmen, maar ik heb hun wel beloofd het onderwerp nog eens in geschrift onder de aandacht te brengen. Bij deze.
Dan is er soms sprake van bedoeld toeval waarbij dingen samenkomen. Es muss sein. Het is in 2022 precies vijftig jaar geleden dat de Club van Rome zijn roemruchte rapport ‘Grenzen aan de groei’ publiceerde. In Nederland werden er in twee dagen tijd 45.000 exemplaren van verkocht. Opvallend daarbij is overigens dat in het toenmalige politieke bestel enkel Den Uyl (en in mindere mate Van Mierlo) de urgentie van dit rapport direct onderkende. Voor de Club van Rome lag de kern van het probleem in het naderende tekort aan grondstoffen. Technologie kan die grenzen wat oprekken, maar de exponentiële groei van de wereldbevolking en de industriële productie overschrijden de planetaire grenzen, en wat volgt, zo meende de Club van Rome, is een ineenstorting van het systeem: ‘overshoot and collapse’.6 In de kern een echo van Thomas Malthus, die aan het begin van de negentiende eeuw al waarschuwde dat de voedselproductie de bevolkingsgroei niet kon bijbenen. Inmiddels heeft de zorg voor het opdrogen van de natuurlijke hulpbronnen plaatsgemaakt voor de (veel grotere) zorg van vervuiling en opwarming van de aarde. Het is daarbij de vraag of ‘groene groei’ een kordate remedie is of dat we ons werkelijk zullen moeten bezinnen op groei an sich, zoals Den Uyl overigens al opmerkte in de jaren zeventig.7
Over fiscale ethiek is in het afgelopen decennium veel en degelijk geschreven. Toch meen ik dat de fairsharediscussie zich toespitst op de morele verplichting van de belastingplichtige jegens de huidige samenleving. Dat is ook in lijn met de vaak te berde gebrachte theorieën van bijvoorbeeld Rawls, Kant en Aristoteles. Deze filosofen hebben zich nauwelijks bezonnen op de morele plicht jegens toekomstige generaties, de wereld of andere (dier)soorten. Tot op zekere hoogte meen ik dat het utilisme dat wel kan doen, waardoor het niet verwonderlijk is dat een hedendaags utilist als Peter Singer (1946) regelmatig schrijft over de morele verplichtingen die we als mens hebben jegens toekomstige generaties.8 Ik denk dat het, gegeven de meer en meer alarmerende berichten over het klimaat, zaak wordt dat de fairsharediscussie een wat groenere component krijgt. Een goed vertrekpunt (naast Singer) vormt het denken van de Duits-Amerikaanse filosoof Hans Jonas (1903-1993). In de nasleep van ‘Grenzen aan de groei’ publiceerde hij zijn Das Prinzip Verantwortung. Versuch einer Ethik f369r die technologische Zivilisation in 1979.9 Jonas houdt een pleidooi voor een nieuwe ethiek, die als centrale stelling heeft dat de mens niet alleen rechten en plichten heeft met betrekking tot zichzelf en zijn medemensen, maar dat de mensheid ook collectief verantwoordelijk is voor het voortbestaan van toekomstige generaties en voor een zodanig behoud van het milieu dat daarin een menswaardig bestaan zonder angst voor mondiale catastrofes mogelijk is. Jonas houdt hierbij een pleidooi voor ‘de heuristiek van de vrees’. Hij oppert de vraag of het niet de verantwoordelijkheid is van politici en intellectuelen om in een soort samenzwering zodanig op de gevoelens van onzekerheid en angst van de bevolking in te spelen en hun een gevoel van urgentie op te dringen, dat het mogelijk wordt zeer impopulaire maatregelen door te drukken.10 Geen klare logica, maar schimmige retorica. Veel mensen zullen menen dat dit een vorm van demagogie is. Inmiddels denk ik dat angst niet langer opgedrongen hoeft te worden omdat de problemen inmiddels minder abstract zijn dan in 1979. Klimaatverandering is inmiddels overal voelbaar, dus morele verplichtingen hoeven niet langer met angst en listig bedrog afgedwongen te worden. Wat dat betreft is Jonas’ betoog door de tijd ingehaald. Maar zijn centrale morele maxime, waarin we nog Kants categorische imperatief horen, lijkt me een goed uitgangspunt voor een groene fiscale ethiek, en is nu niet minder actueel dan in 1979:
‘Handel zo dat de gevolgen van je handelen niet destructief zijn voor de toekomstige mogelijkheid van het leven. Of, eenvoudiger: bedreig niet de omstandigheden voor het voortbestaan van de mensheid op aarde, of positief geformuleerd: betrek in je tegenwoordige keuze de integriteit van de toekomstige mensen, als onderdeel van je handelen.’11
Als we, zoals Jonas voorstelt, bij morele besluitvorming ook rekening houden met het voortbestaan van de aarde voor toekomstige generaties, heeft dit ontegenzeggelijk ook consequenties voor het fiscaal-ethische debat. Fair share gaat uiteindelijk over een eerlijke verdeling. In de fiscale verplichtingen en het fiscale gedrag van de belastingplichtige moet dan ook zorg voor toekomstige generaties besloten liggen. We moeten namelijk niet alleen hier en nu tot een evenwichtige en eerlijke verdeling komen, maar delen de aarde ook met al wie na ons komt. Ook in fiscaal opzicht zijn we rentmeesters van de natuur. Ik denk dat dat het appel is dat Jonas op ons doet. De wetgever, beleidsmakers, maar ook belastingplichtigen zullen zich dus nadrukkelijker moeten bezinnen op de instrumentele functie van belastingheffing: door nu fiscaal bij te sturen, kunnen we toekomstige generaties een dienst bewijzen. Er wordt uiteraard al veel gedaan. Te denken valt aan de diverse milieubelastingen. Dat laat niet onverlet dat er tegelijkertijd ook allerlei fiscale voordelen voor vervuilende industrie bestaan die afbreuk doen aan een veilige en gegarandeerde toekomst voor de aarde. Ik noem hierbij – slechts ter illustratie, want de voorbeelden zijn legio –: het verlaagde tarief energiebelasting voor de glastuinbouw, het degressieve tarief van diezelfde energiebelasting, de vrijstelling van accijns voor de kerosine van het luchtverkeer en de investeringsaftrek voor het opsporen en winnen van aardgas. Nog los van het feit dat op zichzelf nuttige milieubelastingen in de kern slecht te rijmen zijn met fiscale facilitering voor vervuilende en schadelijke industrie en sectoren, zou in een groene fiscale ethiek hier gewoonweg geen plaats voor moeten zijn. Ik denk dat eenieder die het hiervóór geciteerde categorische imperatief van Jonas rustig op zich laat inwerken, dat zal kunnen onderschrijven. Zo niet, google dan eens op die wanhopige ijsbeertjes op hun smeltende ijsschotsen.
Voor de zeer bezorgde, nette en verder gezagsgetrouwe burgers waarover ik eerder sprak en die onder de vleugels van Extinction Rebellion de oproep van Van Reybrouck serieus nemen en een ware ‘tax strike’ willen uitrollen, zal een vergroening van het fiscaal-ethische debat (1) te theoretisch zijn en (2) te lang gaan duren. Ik ken hun agenda niet, maar ze zullen ongetwijfeld voortvarend te werk gaan en wellicht vóór de verplichte aangifte van 1 mei de daad bij het woord voegen.
Ze zullen bij de inspecteur en later bij de rechter bot vangen. Maar in essentie hebben ze wel een punt: de overheid heeft allerlei klimaatverplichtingen, denk aan het Klimaatakkoord of de Klimaatwet, maar tegelijkertijd biedt diezelfde overheid financiële en fiscale voordelen aan de fossiele en andere vervuilende industrie. De schattingen van de fiscale en financiële voordelen die grote vervuilers genieten, lopen uiteen van 2,25 tot 5,16% van de totale Rijksbegroting 2021. Zowel Mejudice12 (een onafhankelijk platform van economen) alsook Flux-Energie13 (het vakblad voor de energiesector) en Milieudefensie14 hebben hier hun berekeningen op losgelaten. Natuurlijk kan men wel iets afdingen op de onpartijdigheid van deze onderzoeken, maar feit blijft wel dat ze alle drie gebaseerd zijn op openbare en gepubliceerde cijfers van de overheid. Al met al liggen de fiscale en andere financiële voordelen voor de vervuilende industrie dus zo ongeveer tussen de 2,25 en 5,16% van de totale rijksbegroting. De nette, gewetensvolle maar fiscaal onwillige burger zou dus in bezwaar een belastingkorting kunnen bepleiten of om de garantie kunnen verzoeken dat zijn belastinggeld voor betere doeleinden wordt benut. Wellicht maar meteen die zak overblijvende duiten aan het behalen van de NAVO-norm besteden?
Zoals gezegd, kans van slagen heeft het natuurlijk niet. Daar zal het ze ook niet om te doen zijn. De Februaristaking in 1941 had ook weinig zin, net als dat de Montgomery-busboycot van Martin Luther King en de bloemen die moedige Russen in Moskou onlangs legden bij de Oekraïense ambassade het tij helaas ook niet zullen keren. Burgerlijke ongehoorzaamheid, waarvan belastingweigering slechts één vorm is, is volgens de theoloog Gerrit Manenschijn vooral een middel om ethiek in de politiek te brengen.15 Zelf zie ik burgerlijke ongehoorzaamheid als een poging om het maatschappelijk verdrag, zeker wanneer dit van overheidswege wordt geschonden, te heronderhandelen. Weliswaar illegaal, zoals ook belastingweigering dat in feite is, maar wel openlijk en gewetensvol, waarbij geweldloosheid en respect voor de rechten van de ander gewaarborgd worden, aldus Schuyt.16 Ik denk dat de nuttige stelregels die de Amsterdamse hoogleraar filosofie Musschenga17 aan burgerlijke ongehoorzaamheid heeft verbonden, te weten dat burgerlijke ongehoorzaamheid alleen geoorloofd is als (1) de bestaansveiligheid in gevaar wordt gebracht, (2) de overheid een onrechtvaardige verdeling effectueert en (3) de overheid de waarheid manipuleert in enige zin of de vrijheid om een eigen manier van denken te hebben, onderdrukt, zonder al te veel vlieg- en kunstwerk een denkrichting kunnen geven aan hen die dit jaar en in de toekomst uit gewetensnood hun aangifte niet of in ieder geval heel anders zullen invullen.