Een heet hangijzer in de politiek is de vraag of het rechtsherstel voor de bezwaarmakers moet worden doorgetrokken naar de niet-bezwaarmakers. Dit laatste gaat dan via een verzoek tot ambtshalve vermindering. Als dit moet, dan wordt dit een duur geintje, reden ook waarom de politiek hier zo mee worstelt, want dan loopt de rekening op tot ongeveer € 7,3 miljard, dus ongeveer € 4,5 miljard meer. Dan wordt het dekkingsvraagstuk nóg lastiger. Uit meergenoemde brief van 28 april 2022 blijkt dan ook dat de staatssecretaris tijd koopt en deze kwestie voor zich uitschuift, in afwachting van het arrest van de Hoge Raad in de lopende procedure met nr. 21/04407.
Hoewel dit arrest in eerste instantie pas in oktober 2022 werd verwacht, heeft de Hoge Raad dit arrest al op 20 mei 2022 gewezen. Kennelijk heeft de Hoge Raad zijn beslissing in deze zaak naar voren gehaald, nu hij natuurlijk ook heeft gezien dat de politiek de vraag of ook niet-bewaarmakers rechtsherstel moet worden geboden, afhankelijk heeft gemaakt van zijn arrest. Dan is spoedig duidelijkheid over deze belangrijke vraag, mede ook gezien het budgettaire belang, wenselijk.
Eenieder die had gehoopt dat de Hoge Raad zou beslissen dat ook deze ‘ambtshalve verminderaars’ rechtsherstel moet worden geboden voor de jaren vanaf 2017, is helaas bedrogen uitgekomen. De Hoge Raad oordeelt dat dit niet hoeft. Pas in het Kerstarrest van 24 december 2021 heeft de Hoge Raad rechtsherstel geboden voor 2017 en volgende jaren. Het Kerstarrest is derhalve een nieuw arrest, waarmee blijkens (art. 9.6 Wet IB 2001 jo.) art. 45aa, onderdeel b, Uitv.reg. IB 2001 geen rekening hoeft te worden gehouden bij belastingaanslagen over jaren die vóór die datum al onherroepelijk vaststonden (in de zin dat de termijn om een rechtsmiddel (bezwaar of beroep) in te stellen, is verstreken). Alleen voor de jaren waarvan de belastingaanslagen op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststonden, moet wel rechtsherstel worden geboden. Materieel zullen dit de aanslagen over in elk geval 2021 (en 2022) zijn en in een enkel geval over 2020. Met betrekking tot 2017 tot en met 2019 en ik schat in ook in een groot aantal gevallen met betrekking tot 2020, zullen de belastingplichtigen derhalve achter het net vissen.
Met dit oordeel volgt de Hoge Raad materieel de (tweede) nadere conclusie van A-G Niessen van 24 maart 2022 in deze zaak (NTFR 2022/1913), waarin de advocaat-generaal ook had geconcludeerd dat met betrekking tot 2017 en 2018 geen rechtsherstel hoefde te worden geboden. Weliswaar waren de ambtshalveverminderingsverzoeken in deze zaak al ingediend na het arrest van 14 juni 2019 (nr. 17/05606, NTFR 2019/1609), het eerste arrest waarin de Hoge Raad met betrekking tot het box 3-regime van vóór 2017 heeft geoordeeld dat dit regime in strijd is met het Europese recht, en dus ruim vóór het Kerstarrest, maar voor de uitkomst maakt dit niet uit. Het rechtsherstel heeft de Hoge Raad pas in zijn arrest van 24 december 2021 geboden en toen stonden de aanslagen over 2017 en 2018 al onherroepelijk vast. De Hoge Raad voegt zelfs nog expliciet de mededeling toe dat de mogelijkheid van ambtshalve vermindering aan die aanslagen niet het definitieve karakter ontnam.
Ik betreur dit oordeel van de Hoge Raad. Persoonlijk voelde ik wel wat voor de benadering van Rechtbank Zeeland-West-Brabant 7 april 2022, nrs. 20/9607 en 20/9608, NTFR 2022/1914, in een zaak waarin ook naar aanleiding van het arrest van 14 juni 2019 het verzoek tot ambtshalve vermindering was ingediend. Die rechtbank oordeelde – voor zo’n belangwekkende kwestie verrassend in enkelvoudige kamer – dat dit verzoek met betrekking tot 2018 moest worden gehonoreerd, nu de aanslag IB/PVV 2018 op 5 juli 2019, de uiterste datum waarop een rechtsmiddel (bezwaar of beroep) kon worden ingesteld, onherroepelijk was komen vast te staan. Dit was dus na het arrest van 14 juni 2019, waardoor het 2019-arrest volgens de rechtbank geen nieuwe jurisprudentie was. Zoals gezegd, heeft de Hoge Raad deze benadering niet gevolgd. Tegen die uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant is hoger beroep ingesteld maar de uitkomst daarvan weten we nu. Ook die belanghebbende zal voor 2018 achter het net vissen.
Met dit arrest ligt de bal weer bij de politiek, want de staatssecretaris van Financiën heeft de discretionaire bevoegdheid om van de ‘nieuwe jurisprudentie’-voorwaarde van art. 45aa, onderdeel b, Uitv.reg. IB 2001 af te wijken. Maar als ik de temperatuur van het politieke water goed (aan)voel, vrees ik dat belastingplichtigen hiervan weinig hoeven te verwachten. De staatssecretaris wil het rechtsherstel beperken tot de bezwaarmakers en de Tweede Kamer lijkt hierin mee te gaan, simpelweg omdat het budgettaire beslag anders te groot wordt. Onbevredigend voor het rechtsgevoel uiteraard, maar, voor wie het nog niet wist, dat is politiek volstrekt irrelevant. Met betrekking tot box 3 laat de politiek het immers al vele jaren afweten.