Min of meer het spiegelbeeld van de situatie dat te weinig loon of uitkeringen is/zijn betaald, is de situatie waarbij er ten onrechte is uitgekeerd en de werknemer of de uitkeringsgerechtigde verplicht is tot restitutie. De problematiek die dan ontstaat, is het gevolg van het uitgangspunt dat in zo’n situatie het brutobedrag moet worden terugbetaald en niet met het nettobedrag kan worden volstaan. Die noodzaak om het te veel betaalde loon bruto terug te betalen volgt in de eerste plaats veelal uit het ermee gemoeide civiele recht dan wel het socialeverzekeringsrecht. Er is immers een brutobedrag te veel betaald. Maar een tweede reden is een fiscale: als het volledige brutobedrag als loon wordt terugbetaald, is dat bedrag tevens volledig als negatief loon aan te merken en is de als gevolg daarvan optredende restitutie van heffingen over het algemeen het grootst. Dit wordt vaak slecht begrepen en kan daarnaast tot liquiditeitsproblemen bij de betrokken werknemers en uitkeringsgerechtigden leiden.
De redelijke termijn
In dergelijke gevallen doet zich eerst nog een ontsnappingsroute voor, namelijk als de werknemer ten onrechte loon heeft ontvangen en binnen redelijke termijn heeft blijk gegeven het niet te willen behouden.3 In dat geval wordt dit loon geacht nooit genoten te zijn geweest. In het Handboek Loonheffingen van de Belastingdienst4 wordt hier een eigen draai aan gegeven door te zeggen dat het hierbij gaat om de situatie dat de werknemer ‘kort na ontvangst’ meldt dat hij te veel loon heeft gekregen en hij dit binnen een redelijke termijn terugbetaalt. Dit is dus iets anders dan wat de Hoge Raad hierover heeft gezegd. Waarom niet voor de insteek van de Hoge Raad is gekozen, is mij niet duidelijk, maar uiteraard prevaleert diens jurisprudentie. Een rechtsgrond om van de insteek van de Hoge Raad af te wijken heb ik niet gevonden. In de praktijk lost dit niettemin het nodige op, maar het biedt geen soelaas als bijvoorbeeld sprake is van een geschil over de juistheid van de betaling. Ook hier kan conform art. 13a lid 7 Wet LB 1964 de ‘loon over-methode’ alleen binnen het kalenderjaar worden toegepast. Volgens het eerdergenoemde Handboek Loonheffingen betekent dit dat als de werkgever de onjuiste betaling terugvraagt in het jaar van betalen, de werknemer kan volstaan met het terugbetalen van het netto equivalent daarvan. Dat het hier wat betreft de kalenderjaareis zou gaan om het moment waarop de werkgever de betaling terugvraagt, lees ik niet zo snel in de wet. Het gaat er neem ik aan om dat in redelijkheid alles tijdig in de polisadministratie5 voor het betreffende kalenderjaar kan worden verwerkt voordat aangifte inkomstenbelasting moet worden gedaan. Dan lijkt het mij erom te draaien dat de inhoudingsplichtige nog in de gelegenheid is om de restitutie tijdig voor het betreffende kalenderjaar te verwerken.
Fiscale rapen
Maar overschrijden we de kalenderjaargrens, dan zijn over het algemeen de fiscale rapen gaar. In dat geval kan het fiscaal alleen nog maar enigszins gladlopen als de werknemer het brutobedrag van het ten onrechte betaalde loon aan de werkgever restitueert. De werknemer moet dan dus de facto de belasting voorfinancieren die hij nog terug hoopt te krijgen door het ten onrechte aan hem betaalde bedrag als negatief loon bij zijn aangifte inkomstenbelasting op te voeren. Dat is zeker voor lager betaalden en mensen met een uitkering al snel een financieel en administratief probleem. Terugbetalen van alleen het te veel betaalde nettoloon leidt ook tot negatief loon, maar alleen in zoverre en daarmee herstelt dit de heffing over de oorspronkelijke betaling maar deels.
Dit probleem, dat zich vooral afspeelt in de sfeer van de socialeverzekeringsuitkeringen, is bepaald niet nieuw. Dat ontslaat ons niet van de verplichting om ons bij tijd en wijle af te vragen of we hierin moeten berusten en of er wat te zeggen is voor een ‘loon over-achtige’ benadering in dit soort situaties. Inmiddels is er zelfs een motie over ingediend door SP-lid Van Kent, die op 8 maart 2022 Kamerbreed is aangenomen.6 In de motie wordt de regering verzocht ‘zich maximaal in te spannen om voor de zomer te komen tot een voorstel aan de Kamer waardoor uitkeringsgerechtigden in alle gevallen alleen de netto-uitkering hoeven terug te betalen en dus geen financieel nadeel ondervinden van de betalings- en terugvorderingssystematiek van de uitkeringsinstantie’.
In dit kader is verder van belang dat de Centrale Raad van Beroep op het punt van de Participatiewet (PW) heeft geoordeeld dat de bijstandverlenende instantie de in art. 58 lid 5 tweede volzin PW neergelegde bevoegdheid tot bruto terugvordering niet mag gebruiken als een vordering is ontstaan mede of geheel door toedoen van de bijstandverlenende instantie én de betrokkene niet kan worden verweten dat hij de vordering niet al heeft voldaan in het kalenderjaar waarin deze is ontstaan.7 Het niet bruto mogen terugvorderen leidt begrijpelijkerwijs tot allerlei vragen en complicaties op fiscaal gebied.
Als het gaat om ten onrechte ontvangen loon, kennen we op dit moment alleen een wat belegen goedkeuring in de sfeer van de inkomstenbelasting.8 Deze spreekt over ‘progressienadelen’ en stelt onder meer als eis dat wordt aangetoond dat het volledige brutoloon is terugbetaald. De ten onrechte genoten looncomponent wordt dan geacht niet te zijn genoten. Een mooie oplossing, maar ook hier dus weer het probleem dat bruto moet worden terugbetaald.
Oplossing 1: rentedragende lening
Wat mij betreft zou dit nu al binnen de kaders van de wet kunnen worden opgelost door de werknemer het nettodeel terug te laten betalen en hem te laten verklaren dat hij het verschil tussen het brutobedrag en het nettobedrag als schuld erkent en daar een kleine rente op te zetten. In dat geval kan ook van dit laatste bedrag gezegd worden dat dit is ‘genoten’ als negatief loon. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad leid ik namelijk af dat de wet wat betreft het genietingsmoment geen verschil maakt tussen ‘positief’ loon enerzijds en negatief loon anderzijds.9 Een dergelijk verschil zou ik ook niet in de wet kunnen lezen. In genoemde arresten ging het om een terugbetaling van aanvankelijk ontvangen en later teruggevorderde ZW-uitkeringen. De vraag was of de uitkeringen op het moment van onterechte betaling al ‘vorderbaar en inbaar’ waren geworden. Dat was niet zo, in dit soort gevallen veelal omdat er nog discussie over de omvang bestaat. Daarbij was weliswaar sprake van vertragingsrente, maar dat is volgens vaste jurisprudentie niet voldoende om van ‘rentedragend’ te kunnen spreken in de context van het wettelijke genietingsmoment. De hiervoor noodzakelijke beschikkingshandeling10 van de werknemer kan dus wel bewerkstelligen dat de vordering rentedragend wordt. Het volledige bedrag kan dan als negatief loon worden opgevoerd, en uit de belastingrestitutie die volgt, kan – als het een beetje meezit – de werkgever worden afbetaald. Dan blijft het probleem dat het negatieve loon zich nog steeds kan voordoen in een ander jaar dan dat waarin het ‘positieve’ loon ten onrechte is genoten. Daarvoor is dan genoemde goedkeuring nodig. Die biedt dan in zoverre wel uitkomst, althans in de sfeer van de inkomstenbelasting.
Oplossing 2: aanpassen bestaand beleid
Maar misschien is dit allemaal te veel gedoe en had Kamerlid Van Kent iets eenvoudigers op het oog. Een andere oplossing zou gezocht kunnen worden in de sfeer van de voorheffing, uitgaande van de beleidsmatige bereidheid ten onrechte genoten loon onder voorwaarden als niet genoten te beschouwen. Met de goede trouw van zowel de werkgever/uitkeringsinstantie als de werknemer als voorwaarde, zou kunnen worden goedgekeurd dat ten onrechte genoten loon geacht wordt niet te zijn genoten, mits de werknemer het nettodeel terugbetaalt en daarbij ten gunste van de inhoudingsplichtige afstand doet van de daaraan verbonden fiscale restituties. Als de werkgever dan het loon als niet genoten mag beschouwen, is hij gehouden een correctiebericht in te dienen en de aangifte waarin dit was opgenomen te corrigeren, zowel wat betreft de heffingseffecten als de gegevens. Eventuele werkgeverspremies vloeien dan terug naar de inhoudingsplichtige, net als de ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen waar de werknemer dus op voorhand afstand van heeft gedaan.
De voordelen van een oplossing in de sfeer van voorheffing in plaats van die van de inkomstenbelasting zijn dat deze sneller kan worden gerealiseerd, dat de inhoudingsplichtige en de werknemer beter verzekerd zijn van de (volledige) restitutie van de corresponderende heffingen en dat de werknemer/uitkeringsgerechtigde voor een groter deel buiten beeld kan blijven. Nogmaals: uitgaande van de reeds bestaande beleidsmatige bereidheid ten onrechte genoten loon onder reële voorwaarden als niet genoten te beschouwen.