Tijdens de introductie van box 3 werd nog gnuivend gesproken van een ‘pretbox’. ‘Elke sukkel haalt meer dan 4% rendement. Wie dat niet lukt, kan bij mij staatsobligaties krijgen met een procent of zes’, schijnt Gerrit Zalm destijds gezegd te hebben. Die 4% rendement kon zonder enig risico en zonder enige kennis van beleggen behaald worden, daar hoefden de belastingbetalers zich geen zorgen over te maken. Actuarissen beschouwden toentertijd 4% welhaast als een ‘natuurlijke rente’, iets wat sinds de gebroeders De Wit als een zekerheid kon worden beschouwd. Een andere zekerheid leek dat de politiek kon rekenen met een gegarandeerde geldstroom uit box 3.
Inmiddels weten we, twintig jaar later, wel beter. Risicovrije rentes bleken helemaal niet zo vast en risicovrij te zijn als men wel dacht. Het pretbox-gehalte van box 3 nam snel af tijdens de financiële crisis die inzette met de val van Lehman Brothers. De vluchtige reparaties van box 3 in meer recente jaren bleken ook niet te helpen om het box 3-chagrijn weg te nemen. De Hoge Raad legde in 2021 uiteindelijk een geschenk voor de vele bezwaarmakers – verder wordt nog niet gegaan – onder de kerstboom. In de Kamer leeft al langer de wens om box 3-vermogen anders – ‘eerlijker’ – te belasten. Niet forfaitair, maar via een vermogenswinst- of vermogensaanwasbelasting. Daarmee lijkt voor menigeen een doos van Pandora open te gaan.
Op 15 april 2022 stuurde staatssecretaris Van Rij de ‘Contourennota box 3-heffing op basis van werkelijk rendement’ naar de Tweede Kamer, waarin hij constateert dat de huidige vormgeving met forfaits op individueel niveau onvoldoende aansluit op daadwerkelijk behaalde rendementen. ‘Hierdoor kunnen mensen met lage werkelijke rendementen, waaronder veel spaarders, de huidige heffing als onrechtvaardig ervaren.’ Zoals de titel al suggereert, bevat de nota contouren. Met andere woorden: er kan nog van alles gebeuren, de staatssecretaris houdt het kruit droog. Daarom lijkt het goed om erover na te denken welke aspecten van belang zijn en worden voor vastgoedbeleggingen1 en box 3-vastgoedbeleggers. Dat is geen sinecure, want beleggingen en beleggers zijn er in vele soorten en maten: van doorgewinterde beleggers die – naast bijvoorbeeld vastgoed in bv’s – portefeuilles hebben van tientallen miljoenen euro’s tot eigenaren van een pied-à-terre, gebruikers van en beleggers in vakantiewoningen en mensen die een pand verhuren bij wijze van pensioenvoorziening2. Onnodig om te schrijven, maar toch: het gaat wel heel ver om deze vastgoedeigenaren/beleggers als huisjesmelkers te framen, zoals wel vaker gebeurt.
Vermogenswinst- en vermogensaanwasbelastingen
Op deze plek schreef ik in 2015 dat we er niet te veel van moesten verwachten.3 In 2016 publiceerde Kavelaars een lezenswaardig overzichtsartikel over vermogensmutatieheffingen in het Weekblad, recentelijk gevolgd door een update in het MBB4. Er zijn verschillende beschouwingen en rapportages verschenen over de theoretische en praktische (on)uitvoerbaarheid van een heffing op basis van ‘werkelijk rendement’ in box 3. Het lijkt er nu toch van te komen. Daarom vestig ik in deze bijdrage toch nog eens de aandacht op vastgoed. Ik verken eerst het landschap voordat ik aan de contourennota toekom, waarna ik een praktijkvoorbeeld presenteer en aan de hand daarvan de nota bespreek.