De door de Algemene Rekenkamer aan het Nationaal Archief geadviseerde 75-jarige beperking van de openbaarheid van de Technoleasedossiers roept de vraag op wat een dergelijke beperking zou kunnen rechtvaardigen. Er is immers al heel veel over deze zaken bekend en geschreven.4 Dat laat onverlet dat er nog de nodige saillante vragen openstaan. Zo blijft onduidelijk of de toenmalige minister van Economische Zaken in het kabinet Lubbers III, Koos Andriessen (CDA), volledige openheid heeft betracht in het aanleveren van de informatie over de Technoleaseconstructie tussen Philips en de Rabobank aan de Tilburgse hoogleraar prof. dr. J.E.A.M. van Dijck als voorbereiding voor het schrijven van zijn opinie over de Philips-Rabobank Technolease. Deze opinie was cruciaal voor de uiteindelijke goedkeuring van die zaak door toenmalig staatssecretaris van Financiën Marius van Amelsvoort (CDA).5 De Onderzoeksgroep Technolease stelt in haar boek over de beide Technoleasezaken vast dat de opinie van Van Dijck niet inging op de fiscaaltechnische aanvaardbaarheid van de gemaakte fiscaaltechnische deelafspraken tussen de Belastingdienst en Philips/Rabobank op dat moment, dit in tegenstelling tot het advies van de landsadvocaat,6 waarin werd onderstreept dat er over onderdelen van deze afspraken grote fiscale twijfels bestonden.7 Dit wijst erop dat Van Dijck niet beschikte over die deelafspraken toen hij zijn opinie schreef.
Eenzelfde vraag kan worden gesteld over de door Nederland aangeleverde informatie aan de Europese Commissie ten behoeve van het later geëntameerde onderzoek naar de staatssteunaspecten van de Philips-Rabobank Technolease.8 Was deze informatie wel correct en volledig? De Onderzoeksgroep Technolease komt na een uitgebreide analyse van de beslissing van de Europese Commissie in april 1999 dat er geen sprake was van illegale staatssteun, tot de conclusie dat op dit oordeel het nodige valt af te dingen.9
Ook blijft het een raadsel wat de precieze achtergrond was van het wissen van de opnamen van de voor de uiteindelijke goedkeuring van de Fokker-Rabobank Technolease cruciale spoedvergadering van 23 juni 1994 van de vaste Kamercommissies van Financiën en Economische Zaken samen met de bewindslieden Van Amelsvoort en Andriessen. Deze tapes zouden op gezag van de voorzitter van die vergadering, Tweede Kamerlid Henk Vos (PvdA), zijn gewist, maar de exacte toedracht en achtergrond hiervan zijn nooit officieel bekend gemaakt.
Een andere nog niet volledig beantwoorde vraag ziet op de totale omvang van de door de Staat geleden schade en de omvang van de voordelen behaald door de Rabobank, Philips en Fokker. De Onderzoeksgroep Technolease komt voor de beide zaken met een voorzichtige schatting van een totale belastingderving van ruim 1 miljard gulden.10 Hoeveel uiteindelijk door de Rabobank als provisie is ontvangen, is niet bekend. Oud-Rabobanktopman Wijffels heeft in de pers een bedrag genoemd van ongeveer 300 miljoen gulden.11
Verder is er nog de kwestie omtrent de naderhand aangebrachte ophoging van de door de Rabobank afgeschreven waarde van de van Philips overgenomen knowhow. Deze vraag is weliswaar altijd met veel mist omgeven geweest, maar naar mijn mening voldoende opgehelderd in het boek van de Onderzoeksgroep Technolease van het Fiscaal Instituut Tilburg.12 Naarmate de Belastingdienst Grote Ondernemingen Amsterdam in de onderhandelingen over de uiteindelijke Technoleasevoorwaarden steeds meer voorwaarden ging stellen aan een finale goedkeuring van de transactie, bijvoorbeeld over de verlenging van de afschrijvingsperiode van eerst twee jaar, later naar vijf jaar en uiteindelijk naar tien jaar van de knowhow door de Rabobank, dreigde het fiscale voordeel voor de Rabobank te veel af te nemen. Om die reden werd er uiteindelijk mee ingestemd om de bestaande WIR-aanspraken van Philips ter zake van de voortbrenging van de knowhow de facto aan de Rabobank ten goede te laten komen door de knowhow die in de fiscale balans van Philips was opgenomen met 600 miljoen gulden op te waarderen tot 2,8 miljard gulden. Als gevolg van deze opwaardering van de knowhow zou de afschrijvingscapaciteit over de knowhow bij de Rabobank eveneens met 600 miljoen gulden stijgen, met als gevolg dat de Rabobank haar fiscale winsten met dit bedrag extra kon verminderen. De verschuldigde vennootschapsbelasting over deze extra boekwinst als gevolg van deze opwaardering kon Philips met de nog openstaande WIR-aanspraak verrekenen. Het departement ging hiermee akkoord mits de Belastingdienst de 2,8 miljard gulden zou aanmerken als de werkelijke waarde van de knowhow. Dat laatste werd door de Belastingdienst Grote Ondernemingen Eindhoven inderdaad bevestigd. Het spreekt voor zich dat bij de zakelijkheid (at arm’s length-aspecten) van deze ophoging van de waarde van de knowhow grote vraagtekens kunnen worden gezet.
Dan was er nog veel discussie over de betekenis van de ‘Eens maar nooit weer’-uitspraak van toenmalig staatsecretaris van Financiën Van Amelsvoort als reactie op de uiteindelijke goedkeuring van de Philips-Rabobank Technolease door de Belastingdienst. Omdat deze uitspraak evident in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, met als gevolg dat ook de Fokker-Rabobank Technolease uiteindelijk moest worden goedgekeurd, beweerde Van Amelsvoort later dat deze uitspraak uitsluitend zag op het rommelige besluitvormingsproces.13 Mede uit de in 2019/2020 openbaar gemaakte kabinetsnotulen van 16 juli 1994 blijkt dat het wel degelijk de oorspronkelijke bedoeling was dat de goedkeuring van de Philips-Rabobank Technolease bedoeld was als ‘eens maar nooit weer’. Toenmalig minister van Financiën Kok (PvdA) zei namelijk in die kabinetsvergadering: ‘De gewekte verwachtingen van de kant van de belastinginspectie en het feit dat de beide voorzitters van de regeringsfracties er veel begrip voor toonden, vormden de reden om met de Philipsconstructie in te stemmen. De bedoeling was dat die eenmalig zou zijn.’ De naar aanleiding van het kritische Rekenkamerrapport14 ingestelde Commissie-Wolters (CDA)15 stelde vast dat het gelijkheidsbeginsel op de juiste wijze was toegepast. Betwijfeld kan worden of ook deze commissie wel over de juiste en volledige informatie beschikte.
Kramer schrijft in zijn boek dat tijdens het Rekenkameronderzoek naar Technolease zowel de toenmalige voorzitter van de Algemene Rekenkamer – oud-staatssecretaris van Financiën Henk Koning (VVD) – als hijzelf verkapt en zelfs openlijk zijn bedreigd.16 Tot dusverre is niet bekend wie of welke instantie achter deze bedreigingen zat. Opmerkelijk is ook Kramers beschrijving van het opvragen van de relevante dossiers bij de Belastingdienst Grote Ondernemingen Amsterdam. Het ministerie van Financiën deelde de Rekenkameronderzoekers mee dat het aanleveren van deze dossiers zeker drie weken zou gaan duren. Daar werd mee akkoord gegaan, maar direct daarop besloten de onderzoekers onaangekondigd naar het belastingkantoor in Amsterdam te gaan en daar zelf alle stukken te kopiëren. Het departement wist niet van dit bezoek en leverde drie weken later de gevraagde dossiers. Kramer: ‘Stukken ontbraken, waren onvolledig of waren anders. Kortom, het dossier was (wederom) geschoond en aangepast.’17