NTFR 2023/213 - Technoleasedossiers kennelijk geheimer dan de moord op J.F.K.

NTFR 2023/213 - Technoleasedossiers kennelijk geheimer dan de moord op J.F.K.

pdPE
prof. dr. P.H.J. Essershoogleraar belastingrecht aan Tilburg University en lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal namens het CDA
Bijgewerkt tot 14 februari 2023

Onlangs werd bekend dat de Algemene Rekenkamer heeft besloten haar uitgebreide onderzoekdossiers over de Technoleaseaffaire van de jaren negentig van de vorige eeuw over te dragen aan het Nationaal Archief. Deze overdracht wordt gedaan met het advies aan het Nationaal Archief om daarbij een beperking van maar liefst 75 jaar in acht te nemen. Dat zou betekenen dat deze dossiers na ruim 25 jaar bij de Algemene Rekenkamer te zijn opgeborgen nog eens 75 jaar extra achter slot en grendel bij het Nationaal Archief voor het publiek verdwijnen. De uiteindelijke beslissing hierover is aan het Nationaal Archief. Als men bedenkt dat eind vorig jaar het grootste deel van de laatste nog niet prijsgegeven dossiers over de in 1963 gepleegde moord op John F. Kennedy publiek zijn gemaakt, dan dringt de conclusie zich op dat de kennis die de Algemene Rekenkamer met haar bevoegdheden voor onderzoek op grond van de Comptabiliteitswet heeft vergaard over de Technoleasezaak, kennelijk nog meer wordt afgeschermd dan de archieven over de moord op de Amerikaanse president Kennedy.

Dit concludeert althans mr. H.B. Kramer oud-projectleider van dit onderzoek in zijn op 11 oktober 2022 gehouden speech ter gelegenheid van zijn afscheid van de Algemene Rekenkamer na een dienstverband aldaar van 36 jaar als onderzoeker, projectleider en manager van verschillende onderzoeksafdelingen en ten slotte als Raadsadviseur Institutionele Zaken. Ter gelegenheid van dit afscheid heeft Kramer een boek geschreven, getiteld ‘De Algemene RekenKramer – Rekenkamer-onderzoek in de praktijk (Persoonlijke onderzoeksbelevingen)’. Het boek is in de eerste plaats bedoeld voor nieuwe onderzoekers bij de Algemene Rekenkamer, maar schetst ook een historisch beeld. Het is een intern uitgegeven boek maar ook oud-medewerkers van de Algemene Rekenkamer kunnen een exemplaar opvragen waarmee het boek ook buiten de Algemene Rekenkamer bekend is. Ik voel me daarom vrij uit dit boek te citeren. In het voorwoord geeft het managementteam van de Algemene Rekenkamer aan dat het boek een persoonlijk verhaal is, ‘geschreven vanuit het perspectief, de beleving en de ervaringen van Harry Kramer’. Er staan, aldus het managementteam ‘opvattingen en herinneringen in die niet altijd gestaafd kunnen worden en dus een persoonlijke opvatting van Harry zijn.’ Het boek is dan ook op strikt persoonlijke titel geschreven en bevat derhalve niet de mening van de Algemene Rekenkamer.

Het is boeiende literatuur waarin vele onderzoekdossiers worden beschreven; voor fiscalisten is in het bijzonder interessant het hoofdstuk ‘Financiële relaties met grote ondernemingen’,1 waarin de door Kramer en zijn collega’s namens de Algemene Rekenkamer onderzochte Technoleasezaken tussen Philips en de Rabobank enerzijds en tussen Fokker en de Rabobank anderzijds uitgebreid aan bod komen. Dit onderzoek resulteerde in het Rekenkamerrapport: ‘Financiële relaties met grote ondernemingen’.2

Naar deze zaken heeft ook de onder mijn leiding staande Onderzoeksgroep Technolease van het Fiscaal Instituut Tilburg van Tilburg University onderzoek gedaan; dit heeft in 2016 geresulteerd in het boek ‘Het Technolease drama (Eens maar nooit weer?)’.3 Het eerste exemplaar van dit boek werd op 21 november 2016 in de aula van Tilburg University aangeboden aan Jan Timmer, de president-directeur van Philips in de periode 1990-1996, het tijdvak waarin de beide Technoleasezaken speelden. Het boek bevat een zo nauwkeurig mogelijke reconstructie, analyse en beoordeling van deze twee zaken.

Technoleaseconstructie

Kort samengevat hielden voornoemde Technoleasezaken in dat de twee in de jaren negentig van de vorige eeuw in financiële nood verkerende bedrijven Philips en Fokker, hun in eigen bedrijf opgebouwde knowhow over respectievelijk de ontwikkeling van de compact disk (CD) en van nieuwe Fokkervliegtuigen aan de Rabobank voor veel geld verkochten, waarna zij deze knowhow van de bank ‘terug’ huurden: een zogenoemde sale-and-leasebacktransactie. De Rabobank activeerde op haar fiscale balans deze knowhow en schreef erop af. Het daaruit voortvloeiende aanzienlijke fiscale voordeel werd deels gebruikt om de liquiditeits- en solvabiliteitspositie van Philips en Fokker te versterken. Een van de fiscale hoofdvragen was of de economische eigendom van deze knowhow wel daadwerkelijk via een operational lease was overgegaan op de Rabobank, aangezien het voor de hand lag dat Philips en Fokker er alles aan zouden doen om zo veel mogelijk economisch belang bij ‘hun’ knowhow te behouden en deze bovendien af te schermen van hun concurrenten.

Waarom beperking van 75 jaar?

De door de Algemene Rekenkamer aan het Nationaal Archief geadviseerde 75-jarige beperking van de openbaarheid van de Technoleasedossiers roept de vraag op wat een dergelijke beperking zou kunnen rechtvaardigen. Er is immers al heel veel over deze zaken bekend en geschreven.4 Dat laat onverlet dat er nog de nodige saillante vragen openstaan. Zo blijft onduidelijk of de toenmalige minister van Economische Zaken in het kabinet Lubbers III, Koos Andriessen (CDA), volledige openheid heeft betracht in het aanleveren van de informatie over de Technoleaseconstructie tussen Philips en de Rabobank aan de Tilburgse hoogleraar prof. dr. J.E.A.M. van Dijck als voorbereiding voor het schrijven van zijn opinie over de Philips-Rabobank Technolease. Deze opinie was cruciaal voor de uiteindelijke goedkeuring van die zaak door toenmalig staatssecretaris van Financiën Marius van Amelsvoort (CDA).5 De Onderzoeksgroep Technolease stelt in haar boek over de beide Technoleasezaken vast dat de opinie van Van Dijck niet inging op de fiscaaltechnische aanvaardbaarheid van de gemaakte fiscaaltechnische deelafspraken tussen de Belastingdienst en Philips/Rabobank op dat moment, dit in tegenstelling tot het advies van de landsadvocaat,6 waarin werd onderstreept dat er over onderdelen van deze afspraken grote fiscale twijfels bestonden.7 Dit wijst erop dat Van Dijck niet beschikte over die deelafspraken toen hij zijn opinie schreef.

Eenzelfde vraag kan worden gesteld over de door Nederland aangeleverde informatie aan de Europese Commissie ten behoeve van het later geëntameerde onderzoek naar de staatssteunaspecten van de Philips-Rabobank Technolease.8 Was deze informatie wel correct en volledig? De Onderzoeksgroep Technolease komt na een uitgebreide analyse van de beslissing van de Europese Commissie in april 1999 dat er geen sprake was van illegale staatssteun, tot de conclusie dat op dit oordeel het nodige valt af te dingen.9

Ook blijft het een raadsel wat de precieze achtergrond was van het wissen van de opnamen van de voor de uiteindelijke goedkeuring van de Fokker-Rabobank Technolease cruciale spoedvergadering van 23 juni 1994 van de vaste Kamercommissies van Financiën en Economische Zaken samen met de bewindslieden Van Amelsvoort en Andriessen. Deze tapes zouden op gezag van de voorzitter van die vergadering, Tweede Kamerlid Henk Vos (PvdA), zijn gewist, maar de exacte toedracht en achtergrond hiervan zijn nooit officieel bekend gemaakt.

Een andere nog niet volledig beantwoorde vraag ziet op de totale omvang van de door de Staat geleden schade en de omvang van de voordelen behaald door de Rabobank, Philips en Fokker. De Onderzoeksgroep Technolease komt voor de beide zaken met een voorzichtige schatting van een totale belastingderving van ruim 1 miljard gulden.10 Hoeveel uiteindelijk door de Rabobank als provisie is ontvangen, is niet bekend. Oud-Rabobanktopman Wijffels heeft in de pers een bedrag genoemd van ongeveer 300 miljoen gulden.11

Verder is er nog de kwestie omtrent de naderhand aangebrachte ophoging van de door de Rabobank afgeschreven waarde van de van Philips overgenomen knowhow. Deze vraag is weliswaar altijd met veel mist omgeven geweest, maar naar mijn mening voldoende opgehelderd in het boek van de Onderzoeksgroep Technolease van het Fiscaal Instituut Tilburg.12 Naarmate de Belastingdienst Grote Ondernemingen Amsterdam in de onderhandelingen over de uiteindelijke Technoleasevoorwaarden steeds meer voorwaarden ging stellen aan een finale goedkeuring van de transactie, bijvoorbeeld over de verlenging van de afschrijvingsperiode van eerst twee jaar, later naar vijf jaar en uiteindelijk naar tien jaar van de knowhow door de Rabobank, dreigde het fiscale voordeel voor de Rabobank te veel af te nemen. Om die reden werd er uiteindelijk mee ingestemd om de bestaande WIR-aanspraken van Philips ter zake van de voortbrenging van de knowhow de facto aan de Rabobank ten goede te laten komen door de knowhow die in de fiscale balans van Philips was opgenomen met 600 miljoen gulden op te waarderen tot 2,8 miljard gulden. Als gevolg van deze opwaardering van de knowhow zou de afschrijvingscapaciteit over de knowhow bij de Rabobank eveneens met 600 miljoen gulden stijgen, met als gevolg dat de Rabobank haar fiscale winsten met dit bedrag extra kon verminderen. De verschuldigde vennootschapsbelasting over deze extra boekwinst als gevolg van deze opwaardering kon Philips met de nog openstaande WIR-aanspraak verrekenen. Het departement ging hiermee akkoord mits de Belastingdienst de 2,8 miljard gulden zou aanmerken als de werkelijke waarde van de knowhow. Dat laatste werd door de Belastingdienst Grote Ondernemingen Eindhoven inderdaad bevestigd. Het spreekt voor zich dat bij de zakelijkheid (at arm’s length-aspecten) van deze ophoging van de waarde van de knowhow grote vraagtekens kunnen worden gezet.

Dan was er nog veel discussie over de betekenis van de ‘Eens maar nooit weer’-uitspraak van toenmalig staatsecretaris van Financiën Van Amelsvoort als reactie op de uiteindelijke goedkeuring van de Philips-Rabobank Technolease door de Belastingdienst. Omdat deze uitspraak evident in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, met als gevolg dat ook de Fokker-Rabobank Technolease uiteindelijk moest worden goedgekeurd, beweerde Van Amelsvoort later dat deze uitspraak uitsluitend zag op het rommelige besluitvormingsproces.13 Mede uit de in 2019/2020 openbaar gemaakte kabinetsnotulen van 16 juli 1994 blijkt dat het wel degelijk de oorspronkelijke bedoeling was dat de goedkeuring van de Philips-Rabobank Technolease bedoeld was als ‘eens maar nooit weer’. Toenmalig minister van Financiën Kok (PvdA) zei namelijk in die kabinetsvergadering: ‘De gewekte verwachtingen van de kant van de belastinginspectie en het feit dat de beide voorzitters van de regeringsfracties er veel begrip voor toonden, vormden de reden om met de Philipsconstructie in te stemmen. De bedoeling was dat die eenmalig zou zijn.’ De naar aanleiding van het kritische Rekenkamerrapport14 ingestelde Commissie-Wolters (CDA)15 stelde vast dat het gelijkheidsbeginsel op de juiste wijze was toegepast. Betwijfeld kan worden of ook deze commissie wel over de juiste en volledige informatie beschikte.

Kramer schrijft in zijn boek dat tijdens het Rekenkameronderzoek naar Technolease zowel de toenmalige voorzitter van de Algemene Rekenkamer – oud-staatssecretaris van Financiën Henk Koning (VVD) – als hijzelf verkapt en zelfs openlijk zijn bedreigd.16 Tot dusverre is niet bekend wie of welke instantie achter deze bedreigingen zat. Opmerkelijk is ook Kramers beschrijving van het opvragen van de relevante dossiers bij de Belastingdienst Grote Ondernemingen Amsterdam. Het ministerie van Financiën deelde de Rekenkameronderzoekers mee dat het aanleveren van deze dossiers zeker drie weken zou gaan duren. Daar werd mee akkoord gegaan, maar direct daarop besloten de onderzoekers onaangekondigd naar het belastingkantoor in Amsterdam te gaan en daar zelf alle stukken te kopiëren. Het departement wist niet van dit bezoek en leverde drie weken later de gevraagde dossiers. Kramer: ‘Stukken ontbraken, waren onvolledig of waren anders. Kortom, het dossier was (wederom) geschoond en aangepast.’17

Pleidooi voor opheffing beperking openbaarmaking Technoleasedossiers

Uit bovenstaand overzicht blijkt dat er al veel bekend is over de beide Technoleasezaken, maar dat er toch nog de nodige vragen overblijven. Dat deze zaken geen schoonheidsprijs verdienen, mag wel duidelijk zijn. In de ijver om twee kroonjuwelen van het Nederlandse bedrijfsleven te redden van de ondergang werd door de Nederlandse overheid alles uit de kast gehaald. Fiscaal-juridische regels werden tot het uiterste opgerekt, soms tot buiten het verdedigbare. Mensen werden zwaar onder druk gezet, indien nodig mogelijk zelfs met bedreigingen, er werd geregeld een loopje genomen met de waarheid, onderzoeksprocedures werden gefrustreerd. Hoezeer het ook invoelbaar is dat de Algemene Rekenkamer geschrokken is van het schokkende materiaal dat het diepgaande onderzoek naar de Technolease heeft opgeleverd, het verder verstoppen van deze dossiers is hier geen juist antwoord op. Integendeel, het leidt er alleen maar toe dat de argwaan, de geruchten en de verdenkingen in de loop van de tijd steeds heviger worden. De kans dat de verkeerde personen worden verdacht en beschuldigd neemt dan bovendien alleen maar toe. Veel hoofdrolspelers zijn al overleden. Überhaupt, is het na ruim dertig jaren niet meer zo van belang welke beleidsambtenaar, belastinginspecteur, journalist, advocaat of bedrijfsfiscalist nu precies wat gedaan of gezegd heeft. Eventueel kan de informatie over de identiteit van destijds niet politiek verantwoordelijke personen, zoals ambtenaren, worden geanonimiseerd zodat deze stukken toch op een privacy respecterende wijze toegankelijk worden gemaakt. Het is van groot belang dat meer van dit soort onderzoek wordt verricht en dat we kunnen leren van het verleden om te voorkomen dat dezelfde fouten altijd weer opnieuw worden gemaakt. Maar ook om te herinneren en te waarschuwen dat onze democratische rechtsstaat een groot goed is dat vereist dat er voldoende checks and balances blijven bestaan om daar ook in de toekomst op te kunnen blijven bouwen en rekenen. Een zo groot mogelijke transparantie van de overheidsarchieven, ook die van de Algemene Rekenkamer, is daarvoor een essentiële voorwaarde. Een ban van nog eens 75 jaar past daar zeker niet bij.