De belasting- en premieheffing vindt in Nederland nagenoeg geheel plaats van of via ondernemers en (andere) werkgevers. Die kunnen daar wel wat hulp bij gebruiken. Het minste is een overheid die helder en transparant communiceert over hoe de heffing, althans naar haar mening, dient plaats te vinden. In deze bijdrage vraag ik mij af hoe het met de open overheid in de sfeer van de loonheffingen is gesteld en wat de recente publicatie van kennisgroepstandpunten daaraan toevoegt.
Dit jaar mocht ik een college ‘geschiedenis van het belastingrecht’ geven. Eén college is niet veel voor een fascinerende ontwikkeling van honderden jaren, dus ik moest kiezen. Ik maakte, net zoals nu, van de gelegenheid gebruik de schijnwerper onder meer te zetten op de periode van de Bataafse Republiek. Deze is voor de ontwikkeling van Nederland als eenheidsstaat belangrijker dan velen van ons op school hebben geleerd. Dit laatste komt omdat aan de Bataafse Republiek een suspect geurtje kleeft als Franse vazalstaat. En dan ook nog één die niets van de Oranjefamilie moest hebben. Toch was het een staat die geïnspireerd was door de toen nieuwe idealen van de Franse Revolutie (vrijheid, gelijkheid en broederschap) en waarin bijvoorbeeld zelfs sprake was van min of meer algemeen mannenkiesrecht, royaal een eeuw voordat dit officieel werd. Het moet een mooie opdracht zijn geweest om voor zo’n staat een grondwet te schrijven, al zat het ook toen al in de volksaard daar oeverloos over te vergaderen en te ruziën. Dit leverde niettemin de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk op, en waar het mij nu in dit kader om gaat, is dat toen in die grondwet op een buitengewoon treffende manier de uitgangspunten voor een belastingstelsel werden vastgelegd. In art. 210 werd dit als volgt geformuleerd:
‘Hetzelve word zodanig ingericht, dat alle de belastingen en ieder dezelven zooveel mooglyk geevenredigd zyn aan het betreklyk vermogen der ingezetenen en opgemaakt uit vergelyking van derzelver bezittingen, inkomsten en bekende verteringen.’
En dan zie je maar hoe eenvoudig het kan zijn: belastingen moeten naar vermogen worden gedragen in verhouding tot ieders bezittingen, inkomsten en bestedingen. Een uitstekend idee om dit in een grondwet vast te leggen, en het is wat dat betreft opmerkelijk dat we deze uitgangspunten van ons belastingstelsel in de huidige grondwet niet meer teruglezen. Wel kan gezegd worden dat het draagkrachtbeginsel in wezen volgt uit het nu in art. 1 GW neergelegde gelijkheidsbeginsel, maar daarmee is het draagkrachttrio vermogen, inkomen en bestedingen (let op de volgorde) nog niet expliciet benoemd.