NTFR 2023/1884 - Fiscale foie gras

NTFR 2023/1884 - Fiscale foie gras

mdJK
mr. dr. J.J.A.M. Korvingis verbonden aan Netherlands Knowledge Management van Deloitte Belastingadviseurs BV te Rotterdam/EU Tax Group en tevens als universitair docent belastingrecht verbonden aan Maastricht University
Bijgewerkt tot 7 november 2023

Een paar maanden geleden was ik een weekend in Parijs. Uiteraard bezocht ik de obligate attracties als de Eiffeltoren en Montmartre, maar gelukkig was er ook tijd voor koffie in een van de smalle straatjes net buiten het centrum. Ik bestelde een koffie en zat buiten op het terras. Daar nam ik de omgeving in me op.

Delicatesse?

Recht tegenover het terras zat een – weliswaar gesloten – Franse delicatessenzaak. Boven de gesloten luiken waren schilderingen aangebracht van allerhande specialiteiten die de winkel, naar ik vermoed, verkocht. Ik zag truffels en wijn. En ik zag een groepje vrij rondlopende ganzen. Ik trok daaruit de conclusie dat de winkel ook ganzenlever verkocht. Alleen het woord al ontneemt me de honger … De schildering van de vrije-uitloop-ganzen komt ook niet helemaal overeen met de meer gebruikelijke realiteit van dwangmatig gevoede dieren die hun voedsel meerdere malen per dag via een trechter toegediend krijgen. In Nederland is de productie van ‘foie gras’ inmiddels verboden, maar importeren en vervolgens verkopen mag nog wel.

Ik kon me niet bedwingen en zocht op internet naar een foto van hoe het echt was. Ik raad u dat niet aan. Sindsdien staat vooral één plaatje op mijn netvlies gebrand: dat van een oude boerin die in de schuur van een vervallen boerderij een gans hardhandig voedt terwijl een grote groep ganzen staat toe te kijken, al dan niet beseffend dat zij hetzelfde lot zullen ondergaan.

Richtlijnvoorstellen

Bij terugkomst ging het werk door en raakte de gedachte over het voorval en de foto meer naar de achtergrond. Tot 12 september 2023. Op die dag stortte de Europese Commissie drie nieuwe fiscale richtlijnvoorstellen over de lidstaten uit: voorstellen voor een geharmoniseerde grondslag voor het grootbedrijf (BEFIT),1 voor harmonisatie van het systeem van verrekenprijzen (TP)2 en voor een hoofdhuisbelasting (Head Office Taxation of HOT).3 4 Ik moet toegeven, het zijn slechts voorstellen, en ze worden ook niet allemaal volledig omarmd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de kabinetsappreciatie ten aanzien van BEFIT. In dat richtlijnvoorstel wordt voorgesteld om belastingplichtigen die binnen de Pijler-2-richtlijn5 vallen (en dus een wereldwijde omzet van ten minste € 750 miljoen hebben) te verplichten gebruik te maken van de geharmoniseerde BEFIT-grondslag. Deze BEFIT-grondslag wijkt op onderdelen dan weer af van de Pijler-2-grondslag. Vervolgens worden alle resultaten van de binnen de EU gevestigde groepsvennootschappen bij elkaar opgeteld. Effectief worden verliezen daardoor grensoverschrijdend verrekend. Een eventueel positief BEFIT-resultaat wordt vervolgens toegerekend aan de vennootschappen die winstgevend waren op basis van een verdeelsleutel die zijn basis vindt in de standalone-resultaten van de betreffende vennootschappen uit de laatste drie jaren, uitgaand van de nationale winstbepalingsregels. In de kabinetsappreciatie geeft de staatssecretaris aan niet principieel tegen de geharmoniseerde grondslag te zijn, maar hij heeft wel ‘de voorkeur om eerst ervaring bij de Belastingdienst en in de praktijk op te doen met het Pijler 2-systeem en te bezien of deze ervaringen gebruikt kunnen worden bij het opzetten van een geharmoniseerde grondslag’.6 Dat betreft overigens alleen de geharmoniseerde grondslag, want ten aanzien van het winsttoerekeningsmechanisme is de staatssecretaris ronduit negatief: het is ‘niet proportioneel’ en het kabinet ‘had graag gezien dat het voorstel beperkt was gebleven tot een daadwerkelijk geharmoniseerde grondslag’.7

Maar terug naar de foto. Terwijl we nog wachtten op wat de Europese Raad nu precies vindt van het Unshell-richtlijnvoorstel8 om misbruik van lege entiteiten voor belastingdoeleinden te voorkomen kregen we ongeveer driekwart jaar voor de verkiezingen voor het Europese Parlement nóg drie richtlijnvoorstellen die het leven ten aanzien van de directe belastingen kunnen wijzigen. En dat terwijl daar de laatste jaren al veel is gebeurd, zonder dat de consequenties van die recente richtlijnen (zoals ATAD1 en ATAD2) al voldoende data hebben opgeleverd om de effecten ervan te kunnen beoordelen. Bij het zien van de drie nieuwe richtlijnvoorstellen zag ik ineens Commissie-voorzitter Ursula von der Leyen voor me die haar laatste fiscale richtlijnvoorstellen de lidstaten door de spreekwoordelijke strot duwde.

Vereenvoudiging

Hoewel de drie richtlijnvoorstellen inhoudelijk van elkaar verschillen, hebben ze wel een gemeenschappelijke doelstelling: vereenvoudiging. In het BEFIT-voorstel komt het begrip ‘simplification’ maar liefst zeventien keer voor, met name in het Verklarende Memorandum dat voorafgaat aan het richtlijnvoorstel. Voor het bedrijfsleven is de vereenvoudiging, volgens de Commissie, met name interessant omdat dezelfde regels kunnen worden toegepast voor ondernemingen in alle lidstaten. Bovendien zijn de regels zelf een vereenvoudiging ten opzichte van de Pijler-2-regels; hoewel de twee sets aan bepalingen dusdanig inconsistent zijn dat ze mij eerder administratief lastenverzwarend lijken te werken. En ten derde is het een enorme vereenvoudiging dat de voor BEFIT kwalificerende bedrijven nog slechts contact hoeven te onderhouden met één Belastingdienst, de zogenoemde one-stop-shop-aanpak. In de btw kennen we dit principe al langer, en enkele hoogleraren kraaiden al euforie omdat zij ‘al jaren geleden hadden geroepen dat dit systeem ook binnen de vennootschapsbelasting ingevoerd zou moeten worden’.9 Het grote verschil is overigens wel dat binnen de btw al in grote mate sprake was van harmonisatie van de grondslagbepaling en dat dit binnen de vennootschapsbelasting nog steeds niet van de grond is gekomen.

Ook in de voorgestelde TP-richtlijn wordt gesproken over vereenvoudiging, maar in een beperktere mate. Dat voorstel beoogt de ‘belastingregels te vereenvoudigen door de belastingzekerheid voor bedrijven in de EU te vergroten’.10 En in HOT (Head Office Tax), ten slotte, is vereenvoudiging eigenlijk de enige reden voor het voorstel. Onder HOT worden de fiscale regels van op zichzelf staande vennootschappen die grensoverschrijdend actief zijn door middel van een vaste inrichting vereenvoudigd. Zij hoeven de winst van de vaste inrichting(en) niet langer te bepalen aan de hand van de regels van het land waar de vaste inrichting is gelegen, maar aan de hand van de regels van het hoofdhuis. Op zich is dat inderdaad een vereenvoudiging. De vraag is dan overigens wel of veel bedrijven daar gebruik van zullen kunnen gaan maken, omdat als er ook maar een tweede vennootschap in de structuur hangt, de regels al niet meer opgaan. Met andere woorden: civielrechtelijk gangbare structuren van een houdstervennootschap met een werkmaatschappij die ook nog een vaste inrichting heeft, komen al niet in aanmerking. Gelukkig is het systeem wel optioneel, anders had het in potentie ook nog tot een zwaardere heffing kunnen leiden als het hoofdhuisland de winst effectief zwaarder belast dan het vaste-inrichtingsland.

ICT-systemen

Maar terug naar wat het mantra van de Europese Commissie lijkt te zijn: alles voor de vereenvoudiging. Een vraag die we daarbij kunnen stellen is: vereenvoudiging voor wie? In ieder geval niet voor de Belastingdienst, zo lijkt het.

De laatste jaren is er veel gebeurd. In Europees verband zijn er een aantal richtlijnvoorstellen aangenomen die alle geïmplementeerd moesten worden, globale crises (zoals COVID) hebben aanpassingen gevergd, en ook de binnenlandse politiek heeft haar fiscale wensen geëtaleerd. In dat laatste geval blijft de discussie rondom de verlaging van btw op groente en fruit een sprekend voorbeeld: de politiek wil het, btw-experts waarschuwen dat het beoogde effect er niet mee wordt bereikt en de Belastingdienst geeft aan dat de systemen het niet aankunnen.

En op dat laatste ga ik dan graag door in het kader van de door de Europese Commissie gewenste vereenvoudiging. Want kunnen de ICT-systemen het allemaal nog wel aan? Ik begrijp dat dergelijke discussies geen rol mogen spelen bij de vraag of een richtlijn tijdig geïmplementeerd kan worden, want dan moeten de lidstaten hun systemen maar op orde hebben. Maar praktisch gezien speelt dit wel degelijk een rol. Op 20 februari 2023 zond de staatssecretaris van Financiën een brief aan de Tweede Kamer over de ICT-systemen van de Belastingdienst.11 In die brief erkent hij dat de systemen van de Belastingdienst moeten worden vernieuwd. In dat kader is een Meerjarenportfolio opgesteld voor de komende jaren, dat volledig is ingepland. ‘Dat betekent dat er deze kabinetsperiode in beginsel geen ruimte meer is voor grote beleidswijzigingen zonder aanpassing van de planning. Ik ben mij ervan bewust dat sommige maatregelen alleen door de Belastingdienst te realiseren zijn en dat maatregelen soms zo snel als mogelijk geïmplementeerd moeten worden’,12 aldus de staatssecretaris. Bovendien vindt hij het ‘belangrijk dat de modernisering van ICT-systemen van de Belastingdienst conform planning wordt uitgevoerd, zodat daarmee de continuïteit geborgd is en blijft. Om deze modernisering af te maken, zullen [de Tweede Kamer en ik] soms moeten accepteren dat gewenste beleidsvoornemen later worden ingevoerd.’13

Versnelde vertraging

Ganzen