Hoge Raad beantwoordt prejudiciële vraag over berekening PVV-deel ouderenkorting voor een buitenlandse belastingplichtige die (een deel van het jaar) premieplichtig is in Nederland

Hoge Raad beantwoordt prejudiciële vraag over berekening PVV-deel ouderenkorting voor een buitenlandse belastingplichtige die (een deel van het jaar) premieplichtig is in Nederland

Gegevens

Nummer
2024/527
Publicatiedatum
22 maart 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:470
Rubriek
Inkomstenbelasting diversen
Relevante informatie

Belanghebbende woonde in 2021 in Polen. Hij was dat gehele jaar buitenlands belastingplichtig in Nederland. Hij was geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Zijn Nederlandse inkomen bestond uitsluitend uit een AOW-uitkering. Daarnaast genoot belanghebbende in 2021 niet in Nederland belastbare inkomsten. Van 1 januari t/m 23 juli 2021 was belanghebbende verplicht verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen. Hij was premieplichtig voor de wettelijke nabestaandenverzekering en de wettelijke verzekering langdurige zorg.

Bij de onderhavige aanslag IB/PVV 2021 heeft de inspecteur voor de verschuldigde PVV een algemene heffingskorting van € 113 toegepast, een arbeidskorting van € 596, en alleenstaande-ouderenkorting van € 127.

In geschil is of belanghebbende ook recht heeft op toepassing van het PVV-deel voor de ouderenkorting. Het geschil spitst zich toe op de vraag hoe het in art. 8.17 lid 2 Wet IB 2001 gebruikte begrip ‘verzamelinkomen’ moet worden uitgelegd. Rechtbank Zeeland-West-Brabant (NTFR 2023/1627) heeft daarover de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voorgelegd:

‘Hoe moet voor een buitenlands belastingplichtige die (een deel van het jaar) premieplichtig is in Nederland, het PVV-deel van de ouderenkorting worden berekend?’

De Hoge Raad geeft eerst een uitgebreide uiteenzetting van het juridische kader. Daarbij benadrukt de Hoge Raad dat voor de uitleg van het begrip verzamelinkomen het systeem van de wet bepalend is omdat aanwijzingen daarvoor in de wettekst en wetsgeschiedenis ontbreken. Verder oordeelt de Hoge Raad dat het antwoord ook geldt voor het IB-deel van de heffingskortingen. De Hoge Raad beantwoordt de vraag vervolgens als volgt:

Voor een buitenlandse belastingplichtige die geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is ex art. 7.8 Wet IB 2001, moet de heffingskorting voor de VV, evenals de heffingskorting voor de IB, worden berekend op basis van het bedrag van de standaardheffingskorting. Voor zover het om inkomen uit werk en woning gaat, moet de van die korting deel uitmakende ouderenkorting worden vastgesteld op basis van het belastbare inkomen uit werk en woning in Nederland van de belastingplichtige als bedoeld in afdeling 7.2 Wet IB 2001 (het binnenlandse inkomen). De aldus berekende heffingskorting voor de volksverzekeringen moet op grond van art. 2.6a van de Regeling Wfsv tijdsevenredig worden verminderd naar rato van de periode van premieplicht in het kalenderjaar als het gaat om iemand die, anders dan door overlijden, slechts gedurende een gedeelte van het kalenderjaar premieplichtig is.