In zijn arrest van 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:515, heeft de Hoge Raad nader geduid hoe verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding op grond van art. 6:11 Awb moet worden beoordeeld, waarbij de Hoge Raad verwijst naar de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, . Deze Opinie gaat over het arrest van 5 april 2024, maar niet over verschoonbaarheid. Het arrest van 5 april 2024 bevat namelijk nog een andere overweging (4.2.2) die aandacht verdient en die ik hierna volledig citeer:
‘Indien een beroepschrift niet voor het einde van de termijn als bedoeld in artikel 6:7 Awb, in samenhang gelezen met artikel 6:9 Awb, is ontvangen, kan het beroep op die grond niet-ontvankelijk worden verklaard (artikel 6:6 Awb).’
Opvallend aan deze overweging is dat de Hoge Raad lijkt te oordelen dat niet-ontvankelijkheid als gevolg van termijnoverschrijding plaatsvindt op grond van art. 6:6 Awb. Een overweging van een dergelijke strekking is voor zover ik heb kunnen nagaan niet eerder gebruikt door de Hoge Raad of door een andere hoogste bestuursrechter. Deze overweging is vooral opvallend omdat art. 6:6 Awb een zogenoemde ‘kan-bepaling’ is. Als niet is voldaan aan de vereisten die in dat artikel worden bedoeld, is het bestuursorgaan of de bestuursrechter wel bevoegd, maar in beginsel niet verplicht het bezwaar, respectievelijk beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Hier is dus sprake van een discretionaire bevoegdheid. Dit volgt duidelijk uit de tekst en de wetsgeschiedenis van art. 6:6 Awb1 en komt ook tot uitdrukking in de overweging van de Hoge Raad (‘kan het beroep (...) niet-ontvankelijk worden verklaard’).
In deze Opinie zal ik laten zien dat in (aanloop naar) de uitspraak van het CBb van 30 januari 2024 juist over deze kwestie de nodige discussie heeft plaatsgevonden, maar dat het CBb niettemin expliciet heeft geoordeeld dat niet-ontvankelijkheid dwingend volgt bij (niet-verschoonbare) termijnoverschrijding. De prangende vraag is vervolgens of de Hoge Raad inderdaad zo moet worden begrepen dat hij de deur op een kier zet voor een tegengestelde opvatting. Ik zal vervolgens uiteenzetten dat er vooral veel argumenten vóór ontkennende beantwoording van die vraag lijken te zijn en afsluiten met een poging om toch enkele tegenargumenten te noemen.