Forfaitaire proceskostenvergoeding leidt niet tot schending van art. 6 EVRM

Forfaitaire proceskostenvergoeding leidt niet tot schending van art. 6 EVRM

Gegevens

Nummer
2024/1456
Publicatiedatum
6 september 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1131
Rubriek
Formeel belastingrecht
Relevante informatie

Belanghebbenden zijn (voormalig) aandeelhouders van Guernsey limiteds. De inspecteur heeft aan deze vennootschappen navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting 2011 opgelegd op de grond dat deze vennootschappen in dat jaar in Nederland zijn gevestigd. De inspecteur heeft in verband daarmee aan belanghebbenden deelnemersboeten opgelegd. Hof Den Haag (NTFR 2022/1387) heeft de boetes vernietigd. De staatssecretaris heeft daartegen cassatieberoepen ingesteld. De Hoge Raad verklaart deze beroepen ongegrond onder verwijzing naar art. 81 Wet RO. Belanghebbenden hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld. Zij hebben betoogd dat het hof ten onrechte de werkelijke proceskosten niet heeft vergoed. In dat verband hebben belanghebbenden aangevoerd dat het hof hen heeft ‘vrijgesproken’ en dat daarom vanuit een oogpunt van rechtseenheid moet worden aangesloten bij de civiele rechtspraak van de Hoge Raad inzake schadevergoedingen wegens onrechtmatige strafrechtelijke vervolging dan wel bij de proceskostenregeling van art. 530 Sv. De Hoge Raad verklaart ook deze incidentele cassatieberoepen ongegrond. De wetgever heeft in bestuursrechtelijke procedure gekozen voor een eigen regeling (art. 8:75 Awb). En niet valt in te zien dat deze forfaitaire regels leiden tot een schending van art. 6 EVRM.

Verder wordt voor de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedures geen schadevergoeding toegekend omdat de boetes zijn vernietigd en belanghebbenden niet erom hebben verzocht (zie HR NTFR 2023/1734).

Deze samenvatting ziet ook op HR 6 september 2024, 22/01351, ECLI:NL:HR:2024:1133.