Vrijgestelde EU-pensioenuitkering telt mee voor recht op hoge ouderenkorting, aftrek zorgkosten en giftenaftrek

Vrijgestelde EU-pensioenuitkering telt mee voor recht op hoge ouderenkorting, aftrek zorgkosten en giftenaftrek

Gegevens

Nummer
2024/1534
Publicatiedatum
18 september 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:2285
Rubriek
Inkomstenbelasting diversen
Relevante informatie
Art. 6.19 Wet IB 2001, Art. 6.20 AWR, Art. 6.39 AWR, Art. 8.17 Wet IB 2001

Belanghebbende ontvangt pensioen van de Europese Commissie (EC). Op grond van art. 12 van het Protocol (Nr. 7) betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese unie bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: ‘het Protocol’) is de pensioenuitkering vrijgesteld van nationale belastingheffing. De inspecteur is bij het vaststellen van de aanslagen afgeweken van de aangiften en heeft het vrijgestelde EU-inkomen geschat. Het (geschatte) vrijgestelde EU-inkomen is in aanmerking genomen bij het vaststellen van de hoogte van de ouderenkorting en de berekening van het drempelbedrag voor de persoonsgebonden aftrek (aftrekbare giften). Het hoger beroep van belanghebbende richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat bij het bepalen van de giftenaftrek het vrijgestelde pensioeninkomen onderdeel uitmaakt van het verzamelinkomen dat in aanmerking moet worden genomen bij het bepalen van de drempel. Ook bij de aftrek wegens uitgaven voor specifieke zorgkosten neemt belanghebbende dit standpunt in. De inspecteur verdedigt het tegendeel. Onder verwijzing naar het Pazdziej-arrest (18 juni 2025, ECLI:EU:C:2015:338, NTFR 2015/1759) stelt het hof voorop dat de hoge ouderenkorting is bedoeld als een financiële tegemoetkoming voor ouderen met een laag inkomen ter verbetering van de fragiele inkomenspositie. Het hof is van oordeel dat hiermee gegeven is dat het sociale karakter van de maatregel overheerst. Het desondanks toekennen van de hoge ouderenkorting aan belanghebbende zou er toe leiden dat het sociaal bedoelde belastingvoordeel terecht komt bij personen waarvoor dit voordeel niet is bedoeld. Dat het voordeel is vormgegeven als een aftrek van de inkomstenbelasting, maakt het voorgaande niet anders. De mogelijkheid specifieke zorgkosten in aftrek te brengen, maakt geen deel uit van de tariefstructuur van de inkomstenbelasting maar vormt een belastingvoordeel/subsidie voor een specifieke groep belastingplichtigen, waarvoor de hoogte van het inkomen een voorwaarde is die naar het oordeel van het hof op niet-discriminerende wijze geldt voor zowel belanghebbenden met een vrijgesteld pensioen als andere belastingplichtigen. De eisen die aan belanghebbende gesteld worden om voor de aftrek in aanmerking te komen worden ook gesteld aan belastingplichtigen zonder vrijgesteld pensioeninkomen. Ook ten aanzien van giften geldt dat art. 12 van het Protocol geen voorkeursbehandeling van de betrokken personen voorschrijft. Naar het oordeel van het hof maken de bepalingen inzake de drempel voor de giftenaftrek geen onderdeel uit van de tariefstructuur van de inkomstenbelasting en is het in aanmerking nemen van het vrijgestelde pensioen bij het bepalen van die drempel niet in strijd met art. 12 van het Protocol. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de vrijgestelde pensioenuitkering in aanmerking moet worden genomen bij het vaststellen van het verzamelinkomen van belanghebbende teneinde te bepalen of deze in aanmerking komt voor toepassing van het hoge bedrag van de ouderenkorting en aftrek van specifieke zorgkosten en giften.

(Hoger beroep gegrond.)