Btw-heffing over verkoop van tot woning verbouwd voormalig kantoorpand

Btw-heffing over verkoop van tot woning verbouwd voormalig kantoorpand

Gegevens

Nummer
2024/1980
Publicatiedatum
4 december 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2024:6944
Rubriek
Omzetbelasting
Relevante informatie

Belanghebbende bezat vanaf 1997 twee panden, die zijn samengevoegd tot één kantoorpand en van 1997 tot 2002 geheel zakelijk werden gebruikt als kantoor door de bv waarvan belanghebbende dga is. Van 2004 tot en met september 2012 heeft belanghebbende het samengevoegde pand verhuurd aan een stichting. Deze verhuur is vrijgesteld van omzetbelasting. Nadat de stichting de huur had opgezegd, wilde belanghebbende het kantoorpand in eerste instantie opnieuw verhuren. Omdat de markt voor de verhuur van kantoorpanden heel slecht was, zou hij daarvoor het kantoorpand eerst moeten moderniseren. Belanghebbende heeft toen plannen ontwikkeld om het bestaande pand te transformeren van kantoorruimte tot twee woningen en om op het achterste deel van de percelen twee twee-onder-één-kapwoningen te laten bouwen. Het voorheen aan de stichting verhuurde pand is vervolgens verbouwd tot twee woningen en in 2017 verkocht aan particulieren. Bovendien heeft belanghebbende de twee-onder-één-kapwoningen laten realiseren. Eén woning is eind 2018 verkocht aan een particulier. De andere woning is sinds eind 2019 vrijgesteld van omzetbelasting verhuurd aan particulieren. De inspecteur heeft een boekenonderzoek uitgevoerd en in het controlerapport daarvan geconcludeerd dat belanghebbende voor de levering van de eind 2018 verkochte twee-onder-één-kapwoning niet juist heeft gehandeld door de woning te doen belasten met overdrachtsbelasting in plaats van omzetbelasting. In geschil is of belanghebbende omzetbelasting is verschuldigd over de levering van deze woning. De rechtbank is van oordeel dat het ondernemerschap is geëindigd door opzegging van de huur door de huurder en de beslissing om geen nieuwe huurder meer te gaan zoeken in de toen lastige markt. Daartegen heeft de inspecteur hoger beroep ingesteld. De eerste vraag die het hof moet beantwoorden is of ten aanzien van het kantoorpand met bijbehorende grond voor de heffing van omzetbelasting sprake is van ondernemers- of privévermogen. Het hof overweegt dat geen enkele bepaling van de BTW-richtlijn eraan in de weg staat dat een belastingplichtige, die een gedeelte van een goed in zijn privévermogen wenst te behouden, dat gedeelte van het omzetbelastingstelsel kan uitsluiten. Nu er echter ten aanzien van het kantoorpand geen sprake is van enige mate van privégebruik komt belanghebbende geen keuze toe bij de etikettering van het kantoorpand en behoort het kantoorpand tot het verplicht ondernemersvermogen. In dat geval stelt belanghebbende dat hij zijn onderneming heeft beëindigd en het kantoorpand na het beëindigen van de huur door de stichting heeft overgebracht naar privé alvorens de twee-onder-één-kap-woningen te realiseren en één van die woningen te leveren. Het hof overweegt dat de vraag die voorligt is of belanghebbende een laatste ondernemershandeling heeft verricht. De laatste liquidatiehandeling kan worden beschouwd als het einde van het ondernemerschap. Dit betekent onder meer dat de verkoop van een bedrijfspand na de beëindiging van de feitelijke bedrijfsuitoefening nog binnen het kader van de onderneming kan geschieden. Het ondernemerschap duurt voort tot de vereffening is beëindigd. Dit kan door verkoop van het kantoorpand dan wel door overbrenging naar privé. Het hof is van oordeel dat vóór de levering van de woning geen sprake is geweest van een laatste ondernemershandeling. Daarbij wijst het hof op het proces van de ontwikkeling van de woning, waarbij alle handelingen van belanghebbende naadloos in elkaar overlopen. Onder die omstandigheden kan volgens het hof niet worden gezegd dat sprake is van een laatste ondernemershandeling vóór de onderhavige levering. Ook is niet aannemelijk geworden dat kenbaar is gemaakt dat het kantoorpand op een eerder moment overging naar privé. De levering van de woning heeft daarmee in het kader van het ondernemerschap plaatsgevonden en is daarmee met omzetbelasting belast.

(Hoger beroep gegrond.)