NTFR 2025/461 - Pride and Prejudice: kastelen de klos

NTFR 2025/461 - Pride and Prejudice: kastelen de klos

mdCD
mr. drs. C.M. Dijkstrais fiscalist en filosoof en verbonden aan de faculteit Bestuur, Recht en Veiligheid (BRV) van de Haagse Hogeschool. De auteur bezit geen buitenplaats, kasteel of andere dubbele pet. Deze bijdrage is geschreven uit liefde voor ons erfgoed. Dank is verschuldigd aan mr. A.K.M. Bekker voor haar waardevolle feedback op een eerdere versie van deze Opinie
Bijgewerkt tot 18 maart 2025

‘It was a large, handsome stone building, standing well on rising ground, and backed by a ridge of high woody hills.’1

Zo beschrijft Jane Austen (1775-1817) in Pride and Prejudice (1813) de buitenplaats Pemberley, waar Fitzwilliam Darcy woont. Voor tal van filmadaptaties heeft Pemberley ‘smoel’ gekregen in legio landgoederen die voor filmmakers model hebben gestaan voor Pemberley: Lyme Park, Chatsworth House en Dyrham Park. Het ene nog mooier dan het andere. Maar de lezer weet: Pemberley bestaat slechts in mijn verbeelding en behoeft daarmee geen bakstenen.

Ik zou daaraan willen toevoegen dat het voor Pemberley een geluk is dat het niet echt bestaat, en een nog groter geluk dat het niet in Nederland gelegen is, anders zou het vandaag de dag een tamelijk onderkomen toestand zijn. Ziet u het voor zich? Mr. Darcy, Elizabeth Bennet en Charles Bingley die met hun blote handen de rioolproblemen aanpakken of een quickscan op de bedreigde dwergvleermuis of steenmarter moeten uitvoeren. Dat beeld zou hevig afbreuk doen aan de charmes van het boek. Het zou dan net zo triviaal worden als een aflevering van Help, mijn man is klusser!. Kasteel Middachten, Twickel of Amerongen? Weldra niet meer te onderscheiden van Chateau Meiland als we het aan de wetgever overlaten. Alles van waarde is weerloos.

Want laten we wel wezen: het erfgoedbeheer laat te wensen over en vooral kastelen en buitenplaatsen hebben daaronder te lijden. Een belangrijke reden daarvoor is wat mij betreft gelegen in de afschaffing van de monumentenaftrek in de inkomstenbelasting per 1 januari 2019, waarvoor de Subsidieregeling instandhouding monumenten (hierna: Sim) in de plaats is gekomen. We zijn inmiddels zes jaar verder en door een eerdere evaluatie (in 2021) zijn de contouren van deze wetswijzigingen zichtbaar geworden: met name groot en groen erfgoed (landgoederen en buitenplaatsen) heeft het zwaar te verduren sinds 2019.

Hoewel in de aanloop van de afschaffing van de monumentenaftrek al waarschuwende woorden hebben geklonken,2 worden die waarschuwingen nu gestaafd door negatieve ervaringen.3 Ik zie de fiscale monumentenaftrek niet terugkeren, maar wil in deze Opinie wel de gelegenheid te baat nemen om uit te leggen waarom de Sim brandhout is voor groot erfgoed. Hierbij zal ik niet alleen de repercussies bespreken die de Sim heeft voor groot erfgoed, maar ook de uitdagingen die de nieuwe Omgevingswet per 1 januari 2024 met zich meebrengt voor dit specifieke soort erfgoed. Ik ontkom er niet aan om daarna ook iets te zeggen over erfgoedbeheer in het huidige politieke landschap wanneer ik vooruitblik: hoe moet het nu verder met de Pemberleys hier in de polder?

Omvang van het probleem

Voor een kritische lezer zou opmerken: ‘Is dit anno 2025 geen non-issue?’ Zeker, in het licht der eeuwigheid is het geschetste probleem nog geen rimpeling. Maar alles wat ons leven betreft, is futiel in het licht der eeuwigheid. In de middeleeuwen telde wat we nu voor Nederland houden ongeveer 2700 kastelen. In de zestiende eeuw beliep het aantal buitenplaatsen 6000.4 Momenteel zijn er nog ongeveer 600 kastelen en het aantal buitenplaatsen in goed bewaarde staat bedraagt volgens de Vereniging Particuliere Historische Buitenplaatsen (VPHB) nog slechts of nog altijd ruim 550.5 Deze zijn door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (hierna: RCE) aangemerkt als ‘Complex Historische Buitenplaatsen’.6 Ongeveer de helft van dit aantal wordt nog particulier bewoond, vaak al van generatie op generatie binnen één familie.7 Of dat een vloek of een zegen is voor toekomstige generaties laat ik in het midden. Het belang van deze buitenplaatsen en kastelen staat voor de RCE buiten kijf, maar gelet op de zorgplichten die op eigenaren drukken, worden ze onvoldoende ondersteund in het stuk erfgoedbeheer dat zij voor ons allen op zich genomen hebben.

Das war einmal: de monumentenaftrek †

Tot 1 januari 2019 kenden we de monumentenaftrek in de inkomstenbelasting. Het toenmalige art. 6.31 Wet IB 2001 merkte uitgaven voor monumentenpanden aan als persoonsgebonden aftrek. 80% van de onderhoudskosten kwam daarmee in aanmerking voor aftrek. De aftrek was niet gemaximeerd, dus groot of klein noodzakelijk onderhoud, een klein of groot rijksmonument, voor de aftrek maakte het in beginsel niet uit. Maar al in 2012 bepleitte de Commissie-Van Dijkhuizen afschaffing van onder meer de monumentenaftrek, waarmee de toon van het parlementaire debat gezet was.8

Wat een verkapte structurele bezuiniging leek, werd door de wetgever vervolgens omkleed met een weinig dragende motivering: er zou te weinig sturing op het soort onderhoud zijn en de monumentenaftrek zou kwetsbaar voor fouten zijn. Bovendien werd aangevoerd dat afschaffing van de monumentenaftrek en vervanging daarvan door de Sim niet zou moeten leiden tot minder onderhoud aan monumenten.9

Wellicht was er te weinig sturing en toezicht op erfgoedbeheer via de monumentenaftrek. Niet elke inspecteur is immers een kunsthistoricus. Maar bij twijfel kon hij deskundigen raadplegen of de aftrek weigeren, waarna de belastingplichtige via bezwaar zijn zaak voor de rechter kon bepleiten. Indirect was er voldoende sturing mogelijk op erfgoedbeheer en werden fouten in de aangifte er ook wel uit gefilterd.

Het andere punt, namelijk dat er niet minder onderhoud gepleegd zou worden door eigenaren wanneer de monumentenaftrek afgeschaft zou worden, waag ik te betwijfelen. De evaluatie van de Sim laat in ieder geval zien dat eigenaren van groot erfgoed (kastelen, buitenhuizen) en van groen erfgoed (monumentale tuinen) aanzienlijk onvoordeliger uit zijn en totaal niet geholpen zijn met de afschaffing van de monumentenaftrek. Voor hen pakt de Sim zeer ongunstig uit en daarmee voor ons allemaal, omdat, in de woorden van diezelfde wetgever, monumenten als ‘dragers van de geschiedenis zijn, die we koesteren om hun eigen betekenis en schoonheid’ en die ‘bij grote veranderingen in onze leefomgeving herkenning, houvast en identiteit’ bieden.10 Tot zover de mooie woorden voor wie later de uitkomsten van de Sim-evaluatie leest.

In ieder geval kon de monumentenaftrek per 1 januari 2019 niet meer worden genoten door monumenteneigenaren, daaronder begrepen particuliere eigenaren van kastelen en buitenplaatsen. Zij zouden voortaan aangewezen zijn op de Natuurschoonwet, de Sim en enkele provinciale subsidies.

De Natuurschoonwet 1928

Naast de toenmalige monumentenaftrek konden en kunnen landgoederen immers ook aangemerkt worden onder de Natuurschoonwet 1928 (hierna: NSW). Hier vallen duizenden landgoederen onder. Maar die zijn zeker niet allemaal van (cultuur)historische betekenis, omdat daar eveneens nieuwe woonlandgoederen of agrarische landerijen onder kunnen vallen.11 Doelstelling van de NSW is immers primair het ontsluiten van natuurschoon in brede zin.12 Erfgoedbeheer lijkt eerder een daarvan afgeleide beleidsdoelstelling. Voor de (toekomstig) eigenaar biedt de NSW een aantal fiscale voordelen: verkrijging of vererving van een landgoed kan dan onder omstandigheden gevrijwaard blijven van overdrachtsbelasting of erf- en schenkbelasting. Deze faciliteit is ongewijzigd, maar faciliteert primair eigendomsbehoud. Niet onbelangrijk, maar de NSW biedt daarmee onvoldoende soelaas voor adequaat erfgoedbehoud. Wat betreft restauratie biedt de NSW immers nauwelijks faciliteiten.

De Subsidieregeling instandhouding monumenten (‘Sim’)

Overige beperkte subsidies daargelaten, zijn eigenaren van kastelen en buitenplaatsen daarmee sinds 2019 voor onderhoud en restauratie primair veroordeeld tot de Sim.

De Sim vindt haar grondslag in art. 7.7 lid 1 en 2 Erfgoedwet. De Sim werkt als volgt: de eigenaar van een gebouwd rijksmonument stelt voor een periode van zes jaar een instandhoudingsplan op dat ziet op de werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van het monument (art. 4 Sim). Bij een goedkeurde aanvraag bij de RCE komt vervolgens 50% van de subsidiabele kosten in aanmerking voor de Sim op grond van art. 13 lid 1 Sim. Er geldt evenwel een maximering voor de subsidiabele kosten van 3% van de herbouwwaarde van het monument (art. 5 Sim). Bovendien is er een subsidieplafond vastgesteld van bijna € 56 miljoen voor zover het geen archeologische of groene monumenten betreft (art. 3 lid 1 onderdeel c Sim).

Interessant is hierbij de verdeelsleutel die de RCE hanteert voor zover het plafond bereikt wordt. Voorrang wordt verleend aan werelderfgoed en professionele organisaties voor monumentenbehoud (hierna: POM), zoals Stichting Hendrick de Keyser. Het resterende budget wordt verdeeld over kleine en grote monumenten op basis van hun herbouwwaarde (art. 14 Sim). Aanvragen met lagere totale begrote kosten krijgen daarbij voorrang boven aanvragen met hogere totale begrote kosten.13

Evaluatie Sim

De nieuwe Omgevingswet

Erfgoed voor de rechter

Het politieke klimaat

Hoe moet het nu verder met de Pemberleys in onze polder?