Ierse group-reliefregeling staat liquidatieverliesneming niet in de weg

Ierse group-reliefregeling staat liquidatieverliesneming niet in de weg

Gegevens

Nummer
2025/532
Publicatiedatum
21 maart 2025
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:417
Rubriek
Vennootschapsbelasting/Dividendbelasting
Relevante informatie

Belanghebbende, een Nederlandse nv, hield alle aandelen in twee Ierse vennootschappen, een plc en een Ltd. In 2013 zijn de plc en de Ltd. geliquideerd en zijn hun vermogens vereffend. Bij de plc resteerde een verlies, bij de Ltd. een overschot. De plc heeft tijdens haar bestaan gebruikgemaakt van de Ierse group-reliefregeling. Op basis hiervan heeft de plc € 115 miljoen van haar verliezen overgedragen aan Ierse groepsvennootschappen. Ten tijde van haar ontbinding beschikte de plc nog over € 110 miljoen aan niet-verrekende, in Ierland onverrekenbare verliezen. Het gezamenlijke liquidatieverlies van de plc en de Ltd. bedroeg € 202 miljoen. Belanghebbende heeft dit bedrag als liquidatieverlies ex art. 13d lid 1 Wet Vpb 1969 in aftrek gebracht. Hof Den Haag (NTFR 2021/3771) heeft belanghebbende in het gelijk gesteld. Volgens het hof staat de toepassing van de Ierse group-reliefregeling er niet aan in de weg dat belanghebbende het liquidatieverlies in aanmerking kan nemen. Volgens de Hoge Raad is die beslissing juist. Na een uiteenzetting van het juridische kader, oordeelt de Hoge Raad daartoe als volgt.

De wetgever heeft aftrek van liquidatieverlies niet eerder willen toestaan dan op het moment waarop vaststaat dat de onverrekend gebleven verliezen van de ontbonden dochtervennootschap ook niet meer bij de belastingplichtige (de moedervennootschap) of een met haar verbonden lichaam voor verrekening of een andere fiscale tegemoetkoming in aanmerking kunnen worden genomen en de mogelijkheid van verliescompensatie voor het concern dus definitief verloren is gegaan. Bij deze benadering wordt aftrek van een liquidatieverlies dus alleen geweigerd zolang binnen het concern nog recht bestaat op enige fiscale tegemoetkoming voor de onverrekend gebleven verliezen van de ontbonden dochtervennootschap. De toetsing hiervan moet worden uitgevoerd naar het tijdstip waarop de vereffening van het ontbonden lichaam is voltooid. Onder ‘enigerlei tegemoetkoming’ ex art. 13d lid 9 onderdeel a Wet Vpb 1969 vallen, anders dan de staatssecretaris betoogt, niet de tegemoetkomingen die zijn verkregen of hadden kunnen worden verkregen door toepassing van de Ierse group-reliefregeling voorafgaand aan het moment van liquidatie van de dochtervennootschap. De niet-tegemoetkomingseis strekt alleen ertoe het tijdstip van het definitief onverrekend blijven van verliezen nader te bepalen.

Hoewel met deze uitleg van art. 13d lid 9 Wet Vpb 1969 onderdeel a niet is uitgesloten dat in zekere zin ’dubbele verliesneming’ plaatsvindt, is een dergelijk resultaat inherent aan de vormgeving van de liquidatieverliesregeling. Dat heeft de wetgever welbewust aanvaard, aldus de Hoge Raad.

(Cassatieberoep ongegrond.)