NTFR 2021/1045 - Nieuwe groepsregeling in VPB stapje dichterbij
NTFR 2021/1045 - Nieuwe groepsregeling in VPB stapje dichterbij
Op 11 februari 2021 heeft de staatssecretaris van Financiën antwoord gegeven op Kamervragen over de nieuwe groepsregeling in de VPB, als eventuele vervanger van de huidige fiscale eenheid in die wet. Die antwoorden geven een inkijkje in de vordering van het denkproces bij het Ministerie van Financiën en de richting die het op gaat. En als ik de gegeven antwoorden goed interpreteer, koerst het Ministerie van Financiën nog steeds af op een nieuwe groepsregeling in de VPB, maar dan eentje zonder de vermogensconsolidatie die de huidige fiscale eenheid kenmerkt.
Korte historie
Even ter opfrissing van het geheugen, waar het gaat het ook alweer om? Door jurisprudentie van het HvJ (HvJ 22 februari 2018, gevoegde zaken C-398/16 en C-399/16 (X bv en X nv), NTFR 2018/563) is de Nederlandse regeling van de fiscale eenheid in de VPB in haar huidige vorm steeds lastiger houdbaar geworden. De bedoeling van de regeling is dat die enkel in nationale verhoudingen werkt, maar op grond van het EU-recht gelden de voordelen van de fiscale eenheid ook buiten Nederland, mits binnen de EU. Een ‘echte’ fiscale eenheid ‘over de grens’ hoeft niet te worden toegekend – in zoverre mag de fiscale-eenheidsregeling beperkt blijven tot zuiver nationale maatschappijen (waaronder overigens ook Nederlandse vaste inrichtingen van buitenlandse hoofdhuizen zijn te verstaan) –, maar de voordelen van zo’n fiscale eenheid wel. Aangezien dit niet de bedoeling was, is de fiscale eenheid met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2018 uitgebreid met een zogenoemde spoedreparatie, waarbij allerlei bepalingen in de VPB, zoals art. 10a en art. 20a Wet VPB 1969, moeten worden toegepast alsof er geen fiscale eenheid is. Dit moet ook in zuiver nationale verhoudingen. Vriend en vijand zijn het erover eens dat deze spoedreparatie de fiscale eenheid nagenoeg onuitvoerbaar heeft gemaakt.
Omdat met deze spoedreparatie geen zekerheid bestaat dat de huidige fiscale-eenheidsregeling EU-proof is, broedt het Ministerie van Financiën op een hele nieuwe regeling die dat wél is. Steen des aanstoots van de huidige fiscale-eenheidsregeling is namelijk de vermogensconsolidatie die daarvan het gevolg is. Wordt dat element uit de fiscale-eenheidsregeling geschrapt, dan zal, zo is de verwachting van het ministerie, de fiscale eenheid (meer) EU-proof zijn. Deze gedachte is gebaseerd op EU-jurisprudentie, met name het Marks en Spencer II-arrest (HvJ 13 december 2005, zaak C-446/03 (Marks en Spencer II),
), waarin het HvJ, kort gezegd, heeft geoordeeld dat verliesverrekening niet ‘over de grens’ hoeft plaats te vinden (behoudens een uitzondering voor definitief geleden verliezen).Consultatie
Om tot zo’n nieuwe groepsregeling te komen, is het Ministerie van Financiën op 17 juni 2019 een consultatie gestart. Daarin zijn toen vier opties voorgelegd, te weten:
A. continueren huidige fiscale eenheid, inclusief de bestaande spoedreparatiemaatregelen en, indien nodig, uitbreiden met nieuwe reparatiemaatregelen;
B. volledig afschaffen van de regeling van de fiscale eenheid;
C. Een verlies- of winstoverdrachtsregeling (inclusief resultatenpooling);
D. een grensoverschrijdende groepsregeling met objectvrijstelling.
Uit de reacties op de consultatie is gebleken dat variant B, het afschaffen van de fiscale eenheid, niemands voorkeur had. Dit was misschien anders geweest als in de consultatie tevens was aangegeven hoe het vrijgekomen budget binnen de VPB zou worden besteed, maar dat zullen we helaas nooit weten. Variant D, de grensoverschrijdende fiscale eenheid, vond maar één aanhanger, de NOB. Variant A, handhaven huidige regime mét spoedreparatie, werd zevenmaal gekozen, en variant C, verlies- of winstoverdrachtregeling, driemaal. Ikzelf reken mij tot de voorstanders van variant C en ook het ministerie lijkt hiervan een voorstander te zijn. Naar deze variant doet het ministerie nader onderzoek.
Concrete invulling groepsregeling ontbrak
Het probleem met de consultatie was dat men werd gevraagd een voorkeur uit te spreken voor de ene of de andere variant, zonder dat met name variant C concreet was uitgewerkt. Dat gold niet voor de andere varianten. Iedereen kan zich bij de varianten A en B wel iets voorstellen. Met betrekking tot variant D hebben de collegae R.J. de Vries en Q.W.J.C.H. Kok een uitgebreide fiscaaltechnische analyse geschreven in WFR 2018/37, zodat ook die variant vrij gedetailleerd is uitgewerkt. Een soortgelijke analyse met betrekking tot variant C ontbrak echter in de consultatie, zodat men niet goed wist waarvoor men koos als men zich uitsprak ten faveure van deze variant. Want ‘variant C-groepsregelingen’ komen in verschillende vormen voor: in de vorm van winstoverdracht (Zweden en Noorwegen), verliesoverdracht (Verenigd Koninkrijk) of resultatenpooling (Frankrijk). Onduidelijk in de consultatie was dus naar welke variant de voorkeur van het ministerie uitging. Het is alsof je de voorkeur uitspreekt voor een nieuw model auto, maar dat model nog niet bestaat. Waar kies je dan voor?
Antwoorden op Kamervragen
Wat dit betreft hebben de antwoorden op de Kamervragen van februari jl. meer duidelijkheid geschapen. Ikzelf heb altijd de varianten waarbij winst of verlies wordt overgedragen, onnodig rigide gevonden. Waarom zou je je daarop vastleggen? Eenvoudiger lijkt mij de variant van resultatenpooling, waarbij elke maatschappij zelfstandig haar resultaat vaststelt en al die zelfstandige resultaten vervolgens worden samengevoegd tot één groepsresultaat en naar dit groepsresultaat de aanslag VPB wordt opgelegd. Met instemming las ik dan ook in de antwoorden – tussen de regels door – dat de staatssecretaris van Financiën een voorzichtige voorstander is van dit systeem van resultatenpooling. Dat stemt mij hoopvol dat zo’n systeem er misschien gaat komen.