Home

Successiewet 1956

Geldig van 1 januari 2019 tot 1 januari 2020
Geldig van 1 januari 2019 tot 1 januari 2020

Successiewet 1956

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-2019 tot 01-01-2020]

Aanhef

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is gebleken de wettelijke regeling betreffende de heffing van de rechten van successie, van overgang en van schenking, welke thans voorkomt in de wet van 13 Mei 1859, Staatsblad no. 36 (Successiewet), zoals die wet nader is gewijzigd en aangevuld, aan een technische herziening te onderwerpen en in verband daarmede de geldende wet door een andere te vervangen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Grondslagen voor de objectieve en subjectieve belastingplicht

Artikel 1

1.

Krachtens deze wet worden de volgende belastingen geheven:

  1. 1°.

    erfbelasting over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde;

  2. 2°.

    schenkbelasting over de waarde van al wat krachtens schenking wordt verkregen van iemand die ten tijde van de schenking in Nederland woonde.

2.

Onder verkrijging krachtens erfrecht wordt voor de toepassing van deze wet mede verstaan de verkrijging van vergunningen en aanspraken bij of na het overlijden van de erflater indien die verkrijging rechtstreeks verband houdt met de omstandigheid dat de erflater die of dergelijke vergunningen en aanspraken bezat.

3.

De verkrijging ten gevolge van de vaststelling van een rentevergoeding op grond van:

  1. een uiterste wilsbeschikking ten aanzien van vorderingen en schulden die zijn ontstaan krachtens erfrecht, of

  2. een overeenkomst als bedoeld in artikel 13, vierde lid, van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, wordt voor de toepassing van deze wet geacht alleen krachtens erfrecht door het overlijden te zijn verkregen indien deze binnen de met inachtneming van artikel 45 vastgestelde aangiftetermijn is vastgesteld of overeengekomen.

4.

Indien de rentevergoeding, bedoeld in het derde lid, wordt vastgesteld of overeengekomen na de in dat lid bedoelde termijn, wordt het daaruit voortvloeiende voordeel geacht krachtens schenking te zijn verkregen.

5.

De verkrijging krachtens de uitoefening van een wilsrecht als bedoeld in de artikelen 19, 20, 21 en 22 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek wordt voor de toepassing van deze wet niet aangemerkt als een verkrijging krachtens erfrecht.

6.

Indien ten gevolge van uiterste wilsbeschikkingen die inhoudelijk overeenkomen met het bepaalde in afdeling 1 van titel 3 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek wilsrechten opkomen, worden die voor de toepassing van deze wet op dezelfde wijze behandeld als wilsrechten als bedoeld in de artikelen 19, 20, 21 en 22 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek.

7.

Onder schenking wordt voor de toepassing van deze wet verstaan de gift, bedoeld in artikel 186, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover artikel 13 niet van toepassing is, en voorts de voldoening aan een natuurlijke verbintenis als bedoeld in artikel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

8.

Onder schenking wordt niet begrepen de bevoordeling als gevolg van verwerping door een erfgenaam of legataris, noch de bevoordeling als gevolg van het afzien door de echtgenoot van een wettelijke verdeling van de nalatenschap op de voet van artikel 18 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek.

9.

Een gift onder opschortende voorwaarde wordt voor de toepassing van deze wet geacht tot stand te komen op het moment dat de voorwaarde wordt vervuld.

Artikel 1a

1.

In afwijking van artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen twee ongehuwde personen slechts als partner aangemerkt indien zij gedurende de in het tweede lid genoemde periode:

  1. beiden meerderjarig zijn;

  2. op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland;

  3. ingevolge een notarieel samenlevingscontract een wederzijdse zorgverplichting hebben;

  4. geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn, en

  5. niet met een ander aan de in de onderdelen a tot en met d genoemde voorwaarden voldoen.

2.

De in de aanhef van het eerste lid bedoelde periode is:

  1. voor de bepalingen die zien op de heffing van erfbelasting: zes maanden voorafgaand aan het overlijden dat aanleiding is tot de heffing van erfbelasting;

  2. voor de bepalingen die zien op de heffing van schenkbelasting: twee jaar voorafgaand aan de schenking.

3.

De in het eerste lid, onderdeel c, gestelde voorwaarde geldt niet voor personen die tot het tijdstip van het overlijden of de schenking gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaren staan ingeschreven op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland.

4.

Voor toepassing van de erfbelasting geldt de in het eerste lid, onderdeel d, gestelde voorwaarde niet voor bloedverwanten in de eerste graad, ingeval een van deze bloedverwanten een uitkering als bedoeld in artikel 19a van de Wet maatschappelijke ondersteuning heeft genoten in verband met in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van overlijden van de andere bloedverwant, aan die bloedverwant verleende zorg.

5.

Artikel 5a, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing op de personen, bedoeld in het eerste en derde lid.

6.

Artikel 5a, tweede lid, vierde lid en vijfde lid, derde volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen blijft buiten toepassing voor deze wet en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 1b

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 13a

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 17a

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Hoofdstuk II. Bepaling van het belastbaar bedrag

Artikel 21

Artikel 22 [Vervallen per 01-01-2002]

Artikel 23 [Vervallen per 01-01-2010]

Hoofdstuk III. Tarief; berekening van het recht; vrijstellingen

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 26a

Artikel 27

Artikel 28

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 31a [Vervallen per 01-01-2010]

Artikel 32

Artikel 32a [Vervallen per 01-01-2010]

Artikel 33

Artikel 33a

Artikel 34

Artikel 35 [Vervallen per 01-01-2010]

Artikel 35a

Hoofdstuk IIIA. Bedrijfsopvolging

Artikel 35b

Artikel 35c

Artikel 35d

Artikel 35e

Artikel 35f

Hoofdstuk IIIb. Verkrijging blote eigendom van een eigen woning

Artikel 35g

Hoofdstuk IV. Aangifte, aanslag en conserverende aanslag

Artikel 36

Artikel 37

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 40

Artikel 41 [Vervallen per 01-01-1985]

Artikel 42

Artikel 43

Artikel 44 [Vervallen per 01-01-1985]

Artikel 45

Artikel 46

Artikel 47

Artikel 48 [Vervallen per 01-01-1985]

Hoofdstuk V

Artikel 49 [Vervallen per 01-01-1985]

Artikel 50 [Vervallen per 01-01-1985]

Artikel 51 [Vervallen per 01-01-1985]

Hoofdstuk VI. Navordering

Artikel 52

Hoofdstuk VII. Vermindering

Artikel 53

Artikel 53a [Vervallen per 01-01-2010]

Artikel 53b [Vervallen per 01-01-2010]

Artikel 53c [Vervallen per 01-01-2010]

Hoofdstuk VIII. Bezwaar en beroep

Artikel 54

Artikel 55 [Vervallen per 01-01-1985]

Artikel 56 [Vervallen per 01-01-1985]

Artikel 57 [Vervallen per 01-01-1985]

Artikel 58 [Vervallen per 01-01-1985]

Hoofdstuk IX

Artikel 59 [Vervallen per 01-06-1990]

Artikel 59a [Vervallen per 01-06-1990]

Artikel 60 [Vervallen per 01-06-1990]

Artikel 61 [Vervallen per 01-06-1990]

Artikel 62 [Vervallen per 01-06-1990]

Artikel 63 [Vervallen per 01-06-1990]

Artikel 64 [Vervallen per 01-06-1990]

Artikel 65 [Vervallen per 01-06-1990]

Hoofdstuk X. Verjaring

Artikel 66

Hoofdstuk XI. Kwijtschelding

Artikel 67

Artikel 68 [Vervallen per 01-01-1985]

Hoofdstuk XII. Bijzondere bepalingen

Artikel 69 [Vervallen per 01-01-1985]

Artikel 70 [Vervallen per 01-04-1987]

Artikel 71

Artikel 72

Artikel 73

Artikel 74

Artikel 75

Artikel 76

Artikel 77 [Vervallen per 14-07-1994]

Artikel 78

Artikel 79 [Vervallen per 01-01-1985]

Artikel 80 [Vervallen per 01-01-1985]

Hoofdstuk XIII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 81 [Vervallen per 01-01-2010]

Artikel 82

Artikel 82a

Artikel 83

Artikel 84