Onder de naam «dividendbelasting» wordt een directe belasting geheven van degenen die – rechtstreeks of door middel van certificaten – gerechtigd zijn tot de opbrengst van aandelen in, winstbewijzen van, kapitaalverstrekkingen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan of geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van die wet aan in Nederland gevestigde:
naamloze vennootschappen,besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid en daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen;
fondsen voor gemene rekening en daarmee qua rechtsvorm vergelijkbare naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen;
houdstercoöperaties;
naar het recht van een andere staat opgerichte of aangegane lichamen waarvan de rechtsvorm niet vergelijkbaar is met die van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, b, c, e, f of g, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, noch met die van een maatschap, vennootschap onder firma, commanditaire vennootschap of transparant fonds als bedoeld in artikel 2.14bis, zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;
lichamen als bedoeld in artikel 2, elfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 voor zover de gerechtigde tot de opbrengst woonachtig of gevestigd is in een staat die een dergelijk lichaam als een belastingplichtige voor een naar de winst geheven belasting beschouwt.