Home

Invorderingswet 1990

Geldig van 1 januari 2013 tot 30 mei 2013
Geldig van 1 januari 2013 tot 30 mei 2013

Invorderingswet 1990

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 01-01-2013 tot 30-05-2013]

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de wet van 22 mei 1845 (Stb. 1926, 334) op de invordering van ’s Rijks directe belastingen te vervangen door een meer overzichtelijke en op verschillende punten herziene wet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

1.

Deze wet geldt bij de invordering van rijksbelastingen.

Artikel 2

1.

Deze wet verstaat onder:

  1. a.

    rijksbelastingen: belastingen als bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede rechten bij invoer en rechten bij uitvoer als bedoeld in artikel 7:3 van de Algemene douanewet, die in Nederland worden geheven;

  2. aa.
    1. 1°.

      Koninkrijk: Koninkrijk der Nederlanden;

    2. 2°.

      Rijk: het land Nederland, zijnde Nederland en de BES eilanden;

    3. 3°.

      Nederland: het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk, met dien verstande dat voor de heffing van de inkomstenbelasting, de loonbelasting, de vennootschapsbelasting en de assurantiebelasting Nederland tevens omvat de exclusieve economische zone van het Koninkrijk, bedoeld in artikel 1 van de Rijkswet instelling exclusieve economische zone, voorzover deze grenst aan de territoriale zee in Nederland;

    4. 4°.

      BES eilanden: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, met daaronder begrepen, met inachtneming van de Rijkswet tot vaststelling van een zeegrens tussen Curaçao en Bonaire, en tussen Sint Maarten en Saba, het buiten de territoriale zee van de BES eilanden gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, voor zover het Koninkrijk daar op grond van het internationale recht ten behoeve van de exploratie en de exploitatie van natuurlijke rijkdommen soevereine rechten mag uitoefenen, alsmede de in, op, of boven dat gebied aanwezige installaties en andere inrichtingen ten behoeve van de exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen in dat gebied;

  3. b.

    belastingrente en revisierente: de belastingrente en de revisierente, bedoeld in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

  4. c.

    Communautair douanewetboek: verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 302);

  5. d.

    toepassingsverordening Communautair douanewetboek: verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PbEG L 253);

  6. e.

    compenserende rente: de compenserende rente, bedoeld in artikel 519 van de toepassingsverordening Communautair douanewetboek;

  7. f.

    kosten van ambtelijke werkzaamheden: de kosten, bedoeld in paragraaf 1.2.3 van de Algemene douanewet;

  8. g.

    bestuurlijke boeten: de verzuimboeten en de vergrijpboeten, bedoeld in hoofdstuk VIIA van deze wet, hoofdstuk VIIIA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of hoofdstuk 9 van de Algemene douanewet, dan wel in enig ander wettelijk voorschrift betreffende de heffing van rijksbelastingen;

  9. h.

    Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

  10. i.

    directeur, inspecteur of ontvanger: de functionaris die als zodanig bij ministeriële regeling is aangewezen;

  11. j.

    belastingdeurwaarder: de door Onze Minister als zodanig aangewezen ambtenaar van de rijksbelastingdienst;

  12. k.

    belastingschuldige: degene te wiens naam de belastingaanslag is gesteld;

  13. l.

    werknemer, artiest, beroepssporter, buitenlands gezelschap, dienstbetrekking en inhoudingsplichtige: de werknemer, de artiest, de beroepssporter, het buitenlandse gezelschap, de dienstbetrekking en de inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964;

  14. m.

    belastingaanslag: de voorlopige aanslag, de aanslag, de uitnodiging tot betaling, de navorderingsaanslag en de naheffingsaanslag, alsmede de voorlopige conserverende aanslag, de conserverende aanslag en de conserverende navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en in de schenk- en erfbelasting;

  15. n.

    kind: eerstegraads bloedverwant en aanverwant in de neergaande lijn.

  16. o.

    sociale verzekeringspremies: de premies voor de sociale verzekeringen, bedoeld in artikel 2, onderdelen a en c, van de Wet financiering sociale verzekeringen, en de ingevolge de Zorgverzekeringswet geheven inkomensafhankelijke bijdrage;

  17. p.
2.

Deze wet verstaat mede onder:

  1. rijksbelastingen: de belastingrente, de revisierente, de compenserende rente, de kosten van ambtelijke werkzaamheden, alsmede de bestuurlijke boeten;

  2. wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen: de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Algemene douanewet, voor zover deze betrekking hebben op de heffing van rijksbelastingen;

  3. belastingaanslag: een ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen dan wel Algemene douanewet of enige andere wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen vastgestelde beschikking of uitspraak strekkende tot - al dan niet nadere - vaststelling van een ingevolge die regelingen verschuldigd of terug te geven bedrag;

  4. aanslagbiljet: de kennisgeving van de beschikking of de uitspraak, bedoeld in onderdeel c;

  5. invorderen van rijksbelastingen: het betalen van een terug te geven bedrag aan rijksbelastingen.

3.

Voor de toepassing van deze wet geldt, in afwijking in zoverre van het eerste en het tweede lid en behoudens voor zover daarvan moet worden afgeweken ingevolge het elders in deze wet bepaalde, als belastingaanslag:

  1. de belastingaanslag na toepassing van de ingevolge de Algemene wet inzake rijksbelastingen of enige andere wettelijke regeling betreffende de heffing van rijksbelastingen voorziene verrekeningen;

  2. ingeval een aanslagbiljet naast een of meer belastingaanslagen als bedoeld in onderdeel a een of meer ingevolge het tweede lid, onderdeel c, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikkingen omvat: het gezamenlijke bedrag van de ingevolge de op het aanslagbiljet vermelde belastingaanslagen in te vorderen bedragen.

4.

Ingeval het derde lid, aanhef en onderdeel b, toepassing vindt, worden de op het aanslagbiljet vermelde bestanddelen - wat belasting betreft na de in het derde lid, onderdeel a, bedoelde verrekening - tot een negatief bedrag geacht naar evenredigheid te zijn verrekend met de bestanddelen tot een positief bedrag en omgekeerd.

5.

Bepalingen van deze wet die rechtsgevolgen verbinden aan het aangaan, het bestaan, de beëindiging of het beëindigd zijn van een huwelijk zijn van overeenkomstige toepassing op het aangaan, het bestaan, de beëindiging onderscheidenlijk het beëindigd zijn van een geregistreerd partnerschap.

6.

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt een Europese coöperatieve vennootschap gelijkgesteld met een Europese naamloze vennootschap.

Artikel 3

Artikel 3a

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7a

Hoofdstuk II. Invordering in eerste aanleg

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Hoofdstuk III. Dwanginvordering

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Hoofdstuk IV. Bijzondere bepalingen

Afdeling 1. Verhaalsrechten

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 22bis

Artikel 22a

Artikel 23

Artikel 23a

Afdeling 2. Verrekening

Artikel 24

Afdeling 3. Uitstel van betaling, kwijtschelding en verjaring

Artikel 25

Artikel 26

Artikel 27

Hoofdstuk V. Betalingskorting en invorderingsrente

Artikel 27a

Artikel 28

Artikel 28a

Artikel 28b

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 31a

Hoofdstuk VI. Aansprakelijkheid

Afdeling 1. Aansprakelijkheid

Artikel 32

Artikel 33

Artikel 34

Artikel 35

Artikel 35a

Artikel 35b

Artikel 36

Artikel 36a

Artikel 36b

Artikel 37

Artikel 38

Artikel 39

Artikel 40

Artikel 41

Artikel 42

Artikel 42a

Artikel 42b

Artikel 42c

Artikel 43

Artikel 43a

Artikel 44

Artikel 44a

Artikel 44b

Artikel 44c [Vervallen per 01-01-2013]

Artikel 45

Artikel 46

Artikel 47

Artikel 48

Afdeling 2. Formele bepalingen

Artikel 49

Artikel 50 [Vervallen per 01-12-2002]

Artikel 51

Artikel 52

Artikel 53

Artikel 54

Afdeling 3. Bijzondere verhaalsregelingen voor aansprakelijken

Artikel 55

Artikel 56

Artikel 57

Afdeling 4. Door de ontvanger aan te houden vrijwaringsrekening bij een bank ten behoeve van depots bij de ontvanger

Artikel 57a [Nog niet in werking]

Hoofdstuk VII. Verplichtingen ten behoeve van de invordering

Artikel 58

Artikel 59

Artikel 60

Artikel 61

Artikel 62

Artikel 62a

Artikel 63

Artikel 63a

Hoofdstuk VIIa. Bestuurlijke boeten

Artikel 63b

Artikel 63c

Hoofdstuk VIII. Strafrechtelijke bepalingen

Artikel 64

Artikel 65

Artikel 65a

Artikel 66

Hoofdstuk IX. Aanvullende regelingen

Artikel 67

Artikel 68

Artikel 69

Artikel 70

Hoofdstuk X. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 70a

Artikel 70b

Artikel 70c

Artikel 71

Artikel 72