Home

Wet privatisering ABP

Geldig van 1 augustus 2022 tot 1 juli 2023
Geldig van 1 augustus 2022 tot 1 juli 2023

Wet privatisering ABP

Opschrift

Aanhef

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de verantwoordelijkheid voor de pensioenen van het overheidspersoneel in handen te leggen van de betrokken sociale partners en met het oog daarop het Algemeen burgerlijk pensioenfonds om te vormen tot een privaatrechtelijk pensioenfonds waarop de Pensioen- en spaarfondsenwet van toepassing is, alsmede dat in verband daarmee een voorziening dient te worden getroffen inzake de arbeidsongeschiktheidsverzekering van dat personeel;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  1. AAW: de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet;

  2. ABP: het Algemeen burgerlijk pensioenfonds, bedoeld in artikel L 1 van de Abp-wet;

  3. Abp-wet: de Algemene burgerlijke pensioenwet;

  4. ambtelijk inkomen: het ambtelijk inkomen, bedoeld in artikel C 1 van de Abp-wet;

  5. ambtenaar: de ambtenaar, bedoeld in de artikelen B 1, B 2 en B 3 van de Abp-wet, alsmede degene die ambtenaar is ingevolge de krachtens artikel B 7, onderdeel b, van de Abp-wet gestelde regels, zoals deze luidden op 31 december 1995;

  6. Amp-wet: de Algemene militaire pensioenwet;

  7. B 3-lichaam: een privaatrechtelijk lichaam dat op 31 december 1995, op grond van artikel B 3 van de Abp-wet, was aangewezen of op grond van artikel U 2 van de Abp-wet geacht werd te zijn aangewezen als lichaam waarvan het personeel geheel of ten dele ambtenaar in de zin van de Abp-wet is;

  8. Centrale Commissie: de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken, bedoeld in artikel 105 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

  9. deeltijdfactor: de breuk, bedoeld in artikel A 1a, tweede lid, van de Abp-wet, zoals die bepaling luidde op 31 december 1995;

  10. nettopensioen: het nettopensioen, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;

  11. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  12. overheidspersoneel: de overheidswerknemers en de militairen, bedoeld in artikel A 1, eerste lid, van de Amp-wet, alsmede degenen die ingevolge het tweede lid van dat artikel daaronder worden begrepen, met inachtneming van artikel A 4 van die wet;

  13. overheidswerkgever: ieder gezag of bestuur dat bevoegd is tot aanstelling of indienstneming en ontslag van een overheidswerknemer en voor de toepassing van de paragrafen 4, 9 en 10 de Stichting tot verzorging van de pensioenen van het personeel van de Koninklijke Hofhouding van het Huis van Oranje-Nassau;

  14. overheidswerknemer: de overheidswerknemer, bedoeld in artikel 2;

  15. [vervallen;]

  16. de ROP: de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid;

  17. sectorwerkgever:

    1. 1°.

      van het personeel dat werkzaam is in de sector Rijk: Onze Minister;

    2. 2°.

      van het personeel dat werkzaam is in de sector Defensie: Onze Minister van Defensie;

    3. 3°.

      van het personeel dat werkzaam is in de sector Politie: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

    4. 4°.

      van het personeel dat werkzaam is in de sector Rechterlijke Macht: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

    5. 5°.

      van het personeel dat werkzaam is in de sector Gemeenten: de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

    6. 6°.

      van het personeel dat werkzaam is in de sector Provincies: het Interprovinciaal Overleg;

    7. 7°.

      van het personeel dat werkzaam is in de sector Waterschappen: de Vereniging werken voor waterschappen;

    8. 8°.

      van personeel dat niet werkzaam is in een van de onder 1° tot en met 7° genoemde sectoren: (a). de sectorwerkgever van de sector waartoe de instelling waarbij het desbetreffende personeel werkzaam is, wordt gerekend, gelet op de aard van de werkzaamheid van die instelling, de arbeidsvoorwaarden of de financiële verhouding met een of meer overheids- of onderwijsinstellingen, of (b). de sectorwerkgever van de door Onze Minister aangewezen sector, of (c). een door Onze Minister aangewezen, met de onder 1° tot en met 7° genoemde sectorwerkgevers gelijk te stellen, ander gezag of andere instantie;

  18. [vervallen;]

  19. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  20. WAO-conforme uitkering: de met overeenkomstige toepassing van de WAO toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 32;

  21. Wet FVP/ABP: de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP.

Artikel 2

1.

Overheidswerknemer in de zin van deze wet is degene die:

  1. bij een publiekrechtelijk lichaam is aangesteld of in dienst is genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en die deswege bezoldigd of beloond wordt rechtstreeks ten laste van een publiekrechtelijk lichaam;

  2. in dienst is van een privaatrechtelijk lichaam dat zich het geven van onderwijs aan instellingen als bedoeld in dit onderdeel ten doel stelt, bezoldigd of beloond wordt rechtstreeks ten laste van dat lichaam en uit dien hoofde werkzaam is aan:

    1. 1°.

      een Nederlandse bijzondere instelling van wetenschappelijk onderwijs, een bijzondere instelling voor hoger beroepsonderwijs, een school, cursus, opleiding of andere instelling voor bijzonder onderwijs, indien de personeelskosten hiervan voor ten minste 51 procent door de overheid worden vergoed ingevolge een regeling houdende voorwaarden voor bekostiging, toegepast of tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van Onze Minister onder wiens departement de instelling ressorteert;

    2. 2°.

      een Nederlandse bijzondere instelling voor hoger beroepsonderwijs, een school, cursus, opleiding of andere instelling voor bijzonder onderwijs, die ingevolge wettelijke bepaling door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zijn aangewezen als bevoegd om aan de studenten of leerlingen op grond van met gunstig gevolg afgelegde examens dezelfde diploma’s of getuigschriften uit te reiken als die uitgereikt worden door overeenkomstige door de overheid bekostigde instellingen;

    3. 3°.

      een Nederlandse bijzondere basisschool of bijzondere speciale school voor basisonderwijs, een Nederlandse school voor bijzonder speciaal onderwijs of bijzonder voortgezet speciaal onderwijs, of een Nederlandse school of instelling voor bijzonder speciaal en voortgezet speciaal onderwijs - anders dan bedoeld onder 1° - waarvan het schoolwerkplan blijkens een door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen aan het privaatrechtelijk lichaam op verzoek afgegeven beschikking voldoet aan het bij of krachtens de Wet op het primair onderwijs of de Wet op de expertisecentra bepaalde omtrent onderwijsactiviteiten of vakken, en aantal lesuren, voor zo lang dat lichaam voldoet aan de in deze beschikking op te nemen voorwaarden en bedingen;

  3. in dienst is van een privaatrechtelijk lichaam dat zich het verlenen van ondersteuning van volwasseneneducatie ten doel stelt, bezoldigd of beloond wordt rechtstreeks ten laste van dat lichaam en uit dien hoofde werkzaam is aan een privaatrechtelijke ondersteuningsinstelling, waarvan de personeelskosten voor ten minste 51 procent door de overheid worden vergoed;

  4. in dienst is van een privaatrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel 68 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 69 van de Wet op de expertisecentra en artikel 3.34 van de Wet voortgezet onderwijs 2020, waarvan de personeelskosten voor ten minste 51 procent ten laste van de overheidskassen door de scholen worden bekostigd;

  5. in dienst van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en in dienst is van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet voortgezet onderwijs 2020;

  6. in dienst is van een B 3-lichaam;

  7. die op 31 december 1995 ambtenaar in de zin van de Abp-wet is ingevolge artikel U 1 van die wet, dan wel op grond van artikel 65 van de Organisatiewet sociale verzekeringen, zoals dat artikel luidde op 31 december 1994, en wiens dienstverband op 1 januari 1996 niet is beëindigd.

2.

In afwijking van het eerste lid zijn geen overheidswerknemer:

  1. personen waarvan de dienstverhouding is ingegaan op of na het tijdstip waarop zij de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet hebben bereikt;

  2. ministers, staatssecretarissen, gedeputeerden, wethouders en de Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  3. voorzitters en leden van besturen van waterschappen, tenzij de aan hun functie verbonden werkzaamheden een dagtaak vormen en zij deswege bezoldigd of beloond worden rechtstreeks ten laste van het waterschap;

  4. voorzitters en leden van besturen van andere publiekrechtelijke lichamen dan in onderdeel c genoemd, wier functie overwegend een vertegenwoordigend karakter draagt, tenzij de aan hun functie verbonden werkzaamheden een dagtaak vormen en zij deswege bezoldigd of beloond worden rechtstreeks ten laste van een publiekrechtelijk lichaam, niet zijnde een openbaar lichaam voor beroep en bedrijf als bedoeld in artikel 134 van de Grondwet;

  5. de gouverneurs van Aruba, Curaçao en Sint Maarten;

  6. [vervallen;]

  7. personen in dienst van de openbare lichamen voor beroep en bedrijf bedoeld in artikel 134 van de Grondwet;

  8. personen in dienst van de Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek (T.N.O.);

  9. de Nationale ombudsman en substituut-ombudsmannen;

  10. de personen en groepen van personen die bij door Onze Minister te stellen regels, welke regels in overeenstemming met het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP worden vastgesteld, op grond van hun bijzondere arbeidsvoorwaarden of de bijzondere aard van hun werkzaamheden zijn aangewezen;

  11. personen in dienst van een B 3-instelling ten aanzien van wie bij de aanwijzing, bedoeld in artikel B 3 van de Abp-wet, is bepaald dat zij geen ambtenaar in de zin van die wet zijn;

  12. personen in dienst van een B 3-instelling waarvan de aanwijzing op of na 1 januari 1996 is of wordt ingetrokken, met ingang van de datum van die intrekking.

3.

Tevens wordt als overheidswerknemer aangemerkt degene die in dienst is van:

  1. de Stichting Pensioenfonds ABP;

  2. een privaatrechtelijk lichaam dat tussen 31 december 1995 en het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Wet privatisering ABP in verband met de wijziging van de aanwijzingsvoorwaarden voor deelneming in het ABP (Stb. 2001, 537) door Onze Minister op grond van de doelstelling en financiële verhouding tot een of meer publiekrechtelijke lichamen is aangewezen als lichaam waarvan de werknemers deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP of dat daartoe vóór het genoemde tijdstip van inwerkingtreding het verzoek had gedaan;

  3. een privaatrechtelijk lichaam, waarvan de arbeidsvoorwaarden van de werknemers van dat lichaam overeenkomen met de arbeidsvoorwaarden van het personeel dat werkzaam is in een van de sectoren genoemd in artikel 1, onder q, onderdeel 1 tot en met 8, dat tussen 16 november 2001 en het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Wet privatisering ABP in verband met het schrappen van de aanwijzingsbevoegdheid om een privaatrechtelijk lichaam als lichaam waarvan de werknemers deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP (Stb. 2014, 143), door Onze Minister is aangewezen als lichaam waarvan de werknemers deelnemen in de Stichting Pensioenfonds ABP.

4.

Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij ministeriële regeling bepalen dat onderdelen van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers en onderdelen van de arbeidsvoorwaarden van een sector, voor de vergelijking die volgt uit de toepassing van het derde lid, onder c, buiten beschouwing blijven.

5.

Voor de toepassing van de paragrafen 4, 9 en 10, alsmede van artikel 57 wordt tevens als overheidswerknemer aangemerkt degene die behoort tot het personeel van de Koninklijke Hofhouding, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet gevolgen privatisering ABP voor het personeel van de Koninklijke Hofhouding.

Artikel 3

§ 2. De pensioenen van het overheidspersoneel en de Stichting Pensioenfonds ABP

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9 [Vervallen per 01-06-2001]

§ 3. Nadere bepalingen inzake de op 31 december 1995 bestaande pensioenaanspraken (algemeen)

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16 [Vervallen per 01-06-2001]

§ 4. Nadere bepalingen inzake de op 31 december 1995 bestaande aanspraken inzake invaliditeitspensioen

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

§ 5. Verplichte deelneming in de Stichting Pensioenfonds ABP

Artikel 21

Artikel 22

Artikel 23

§ 6. Overgang van het vermogen van het ABP

Artikel 24

Artikel 25

§ 7. Het personeel van het ABP

Artikel 26

Artikel 27 [Vervallen per 01-01-1996]

§ 8

Artikel 28 [Vervallen per 01-06-2001]

Artikel 29 [Vervallen per 01-06-2001]

Artikel 30 [Vervallen per 01-01-2002]

Artikel 31 [Vervallen per 01-06-2001]

§ 9

Artikel 32 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 32a [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 33 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 34 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 35 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 36 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 37 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 38 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 39 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 40 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 41 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 42 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 43 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 44 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 44a [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 45 [Vervallen per 01-01-1998]

§ 10

Artikel 46 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 47 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 48 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 49 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 50 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 51 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 52 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 53 [Vervallen per 01-01-1998]

§ 11. Overige en slotbepalingen

Artikel 54 [Vervallen per 01-01-1996]

Artikel 55

Artikel 56

Artikel 57 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 58

Artikel 59 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 60 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 61

Artikel 62

Artikel 63 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 64 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 65

Artikel 66

Artikel 66a

Artikel 67 [Vervallen per 01-07-1998]

Artikel 68

Artikel 69

Artikel 70

Artikel 71

Artikel 72

Artikel 73

Artikel 74

Artikel 75

Artikel 76 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 77

Artikel 78

Artikel 79