Indien de periode van ziekte of arbeidsongeschiktheid dan wel de periode waarover een uitkering als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, is ontvangen, gelet op het arbeidspatroon van de werknemer, aansluit op een periode waarin de werknemer arbeidsuren had, is het aantal uren dat op grond van artikel 1, onderdeel f respectievelijk h, gelijkgesteld wordt, gelijk aan:
het aantal arbeidsuren dat de werknemer zou hebben gehad indien hij niet ziek of arbeidsongeschikt zou zijn geworden dan wel zich geen situatie zou hebben voorgedaan op grond waarvan hij recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, en hij een vast aantal arbeidsuren had; of
het gemiddeld aantal arbeidsuren dat de werknemer zou hebben gehad indien hij niet ziek of arbeidsongeschikt zou zijn geworden dan wel zich geen situatie zou hebben voorgedaan op grond waarvan hij recht heeft op een uitkering als bedoeld in het artikel 1, onderdeel h, en hij geen aantal vaste arbeidsuren had.