Home

Vennootschapsbelasting, dividendbelasting; fiscale beleggingsinstelling

Geldig van 30 november 2019 tot 27 oktober 2022
Geldig van 30 november 2019 tot 27 oktober 2022

Vennootschapsbelasting, dividendbelasting; fiscale beleggingsinstelling

Besluit BLKB2014/15M

Voorafgaande besluiten
CPP2009/813M
Opvolgende besluiten
2022-219522, 2024-11642
Versies van huidig besluit

Opschrift


[Regeling ingetrokken per 27-10-2022]

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit bevat het beleid dat ziet op de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Meest recent is dit besluit als volgt gewijzigd1. Toegelicht is dat bij projectontwikkeling in het algemeen een kostengerelateerde beloning onzakelijk is (onderdeel 3.7). Melding is gemaakt van de mogelijkheid van fiscale begeleiding bij reorganisatie van subfondsen (onderdeel 6.2.1). Goedgekeurd is dat de Wet spoedreparatie fiscale eenheid buiten aanmerking blijft bij de berekening van de uitdelingsverplichting (onderdeel 6.3).

1. Inleiding

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bevat twee bijzondere regelingen voor beleggingsinstellingen. Deze zijn opgenomen in respectievelijk artikel 6a en artikel 28. Beide regelingen kennen verschillende vereisten en gevolgen. Artikel 6a geeft een volledige (subjectieve) vrijstelling en stelt vooral eisen op het gebied van de beleggingen. Artikel 28 biedt de mogelijkheid van een tarief van nul percent en stelt vooral eisen op het gebied van aandeelhouders en dividendpolitiek. Dit besluit bevat het beleid ten aanzien van de beleggingsinstelling die gebruik maakt van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Alle in dit besluit opgenomen goedkeuringen zijn gebaseerd op de ministeriële afwijkingsbevoegdheid van artikel 28, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen

2. Oprichtingsfase en financieringslimiet ( artikel 28, tweede lid, onderdeel a )

3. Aandeelhoudersvereisten ( Artikel 28, tweede lid, onderdelen c en volgende )

3.1. Aandeelhoudersvereisten en stapelstructuren

3.2. Aandeelhoudersvereisten en oprichtingsfase

3.3. Ontheffing van de bestuurdersvereisten als voldaan wordt aan de verzwaarde aandeelhoudersvereisten

3.4. Aandeelhoudersvereisten en het onderworpenheids criterium

3.5. Aandeelhoudersvereisten en evidente misslag

3.6. Onderworpen aandeelhouder met beperkt economisch belang

3.7. Ontwikkelingsdochter; (on)aanvaardbaarheid cost-plus

4. Aanvang status

5. Winstbepaling beleggingsinstelling

5.1.1. Dividend ontvangen uit een belang in een beleggingsinstelling

5.1.2. Ontvangen dividend dat al eerder tot uitdeling heeft geleid

5.2. Herbeleggingsreserve ( artikel 4 BBI )

5.2.1. Effecten: inschrijvingen in schuldregisters

5.2.2. Interimdividend ten laste van de herbeleggingsreserve

5.2.3. Positief saldo van koers- en vervreemdingsresultaten en uitdelingstekort

5.3. Plafond van de afrondingsreserve

6. Uitdelingsverplichting ( artikel 28, tweede lid, onderdeel b )

6.1. Ontheffing van de uitdelingsverplichting

6.1.1. Te late bekendheid met op grond van artikel 3 BBI in aanmerking te nemen bedragen

6.1.2. Te lage uitdeling in verband met afwezigheid vrije reserves

6.1.3. Goedkeuring voor situaties vermeld in 6.1.1. en 6.1.2.

6.1.4. Uitkering wel mogelijk, maar (commerciële) winst ontbreekt

6.2. Ontheffing van de eis van gelijke winstverdeling

6.2.1. Reorganisatie subfondsen (aandelenklassen)

6.3. Spoedreparatie fiscale eenheid en berekening voor uitdeling beschikbare winst fiscale eenheid

7. Dividendbelasting; herbeleggingsreserve

7.1. Gevolgen keuze om per 1 januari 2001 geen herbeleggingsreserve te vormen

7.2. Vrij van dividendbelasting uitkeren van de herbeleggingsreserve

7.3. Interimdividend en herbeleggingsreserve

7.a. Dividendbelasting; Afdrachtvermindering en subfondsen (of aandelenklassen) 6

8. Statusverlies van de beleggingsinstelling

9. Ingetrokken regelingen

10. Inwerkingtreding