Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
voordeelgerechtigde: een lichaam dat gerechtigd is tot voordelen als bedoeld in artikel 3.1, met dien verstande dat een lichaam als bedoeld in artikel 2, twaalfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt aangemerkt als voordeelgerechtigde met betrekking tot voordelen als bedoeld in artikel 3.1 waartoe de houders van stemrechten, kapitaalbelangen of winstrechten in dat lichaam door tussenkomst van dat lichaam zijn gerechtigd;
inhoudingsplichtige:
- 1°.
naamloze vennootschappen;
- 2°.
besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid;
- 3°.
open commanditaire vennootschappen;
- 4°.
andere, al dan niet rechtspersoonlijkheid bezittende, vennootschappen waarvan het kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;
- 5°.
coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag;
- 6°.
onderlinge waarborgmaatschappijen;
- 7°.
verenigingen;
- 8°.
stichtingen;
- 9°.
andere rechtspersonen;
- 10°.
fondsen voor gemene rekening als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969;
- 11°.
doelvermogens;
- 12°.
met de lichamen, genoemd onder 1° tot en met 11°, vergelijkbare buitenlandse lichamen;
- 13°.
lichamen als bedoeld in artikel 2, twaalfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, behalve voor zover de voordeelgerechtigde stemrechten, kapitaalbelangen of winstrechten houdt in dat lichaam en is gevestigd in een staat die dat lichaam niet als een belastingplichtige voor een naar de winst geheven belasting beschouwt;
- 1°.
aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige: een inhoudingsplichtige:
- 1°.
waarin de voordeelgerechtigde onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft;
- 2°.
die onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft in de voordeelgerechtigde;
- 3°.
waarin een derde onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft, terwijl die derde tevens onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft in de voordeelgerechtigde;
- 4°.
waarin de voordeelgerechtigde onmiddellijk of middellijk een belang heeft en waarin hij samen met een of meer andere lichamen die met hem een samenwerkende groep als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormen onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft;
- 5°.
die onmiddellijk of middellijk een belang heeft in de voordeelgerechtigde en die samen met een of meer andere lichamen die met die inhoudingsplichtige een samenwerkende groep als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 vormen onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang heeft in de voordeelgerechtigde; of
- 6°.
waarin lichamen die deel uitmaken van een samenwerkende groep als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 gezamenlijk onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang hebben en die lichamen tevens gezamenlijk onmiddellijk of middellijk een kwalificerend belang hebben in de voordeelgerechtigde;
- 1°.
kwalificerend belang: een belang waarmee een zodanige invloed op de besluiten van een lichaam kan worden uitgeoefend dat de activiteiten van het lichaam kunnen worden bepaald;
laagbelastende jurisdictie: een bij ministeriële regeling aangewezen staat die:
- 1°.
op 1 oktober van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het tijdvak, bedoeld in artikel 5.1, derde lid, lichamen niet of naar een tarief van minder dan 9% onderwerpt aan een belasting naar de winst; of
- 2°.
is opgenomen in een in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het tijdvak, bedoeld in artikel 5.1, derde lid, geldende EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden;
- 1°.
vaste inrichting: een vaste inrichting als bedoeld in artikel 3, vierde tot en met twaalfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.