Home

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 29-05-2018, ECLI:NL:CBB:2018:233, 17/1230

College van Beroep voor het bedrijfsleven, 29-05-2018, ECLI:NL:CBB:2018:233, 17/1230

Gegevens

Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum uitspraak
29 mei 2018
Datum publicatie
1 juni 2018
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CBB:2018:233
Zaaknummer
17/1230

Inhoudsindicatie

Hoger beroep. Boete wegens overtreding 3 Wwft (cliëntenonderzoek) en

16 Wwft (meldplicht ongebruikelijke transactie). Ongebruikelijk karakter van twee leningen van € 7000,- en € 3000,- niet aangetoond. Boetehoogte.

Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, artikelen 3, 11, 15, 16, 33; Uitvoeringsbesluit Wwft.

Uitspraak

uitspraak

zaaknummer: 17/1230

21801

[appellant] , handelend onder de naam [appellant] , te [woonplaats] , appellant (gemachtigde: mr. P.J.A.M. Voeten),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 29 juni 2017, kenmerk ROT 16/2585, in het geding tussen

appellant

(gemachtigde: mr. E.B. Kruimel).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 29 juni 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:4911).

BFT heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2018.

Appellant is in persoon verschenen. BFT heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam 1] .

Grondslag van het geschil

1.1

Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.

1.2

Op 21 en 26 november 2014 hebben twee toezichthouders van BFT op het kantoor van appellant een onderzoek uitgevoerd om te beoordelen of de verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) door appellant worden nageleefd. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een onderzoeksrapport van 10 maart 2015.

1.3

Bij besluit van 16 november 2015 (het primaire besluit) heeft BFT aan appellant een bestuurlijke boete (boete) opgelegd van € 7.000,- wegens overtreding van artikel 3 van de Wwft en overtredingen van artikel 16 van de Wwft. De bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen heeft BFT gebaseerd op artikel 27, eerste lid, 24 en 31van de Wwft, in samenhang met artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit Wwft en artikel 1, aanhef en sub c, van het Besluit aanwijzing toezichthouders Wwft.

1.4

Bij zijn besluit van 14 maart 2016, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft BFT het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar van appellant ongegrond verklaard. BFT heeft aan de oplegging van de boete ten grondslag gelegd dat appellant artikel 3 van de Wwft heeft overtreden doordat hij in vijftien onderzochte dossiers niet beschikte over ofwel een uittreksel uit het handelsregister ofwel een kopie van het identiteitsbewijs of een vastlegging van de verificatiegegevens van zijn cliënten. In twee van de onderzochte dossiers heeft appellant volgens BFT artikel 16 van de Wwft overtreden doordat hij geen melding heeft gedaan van een ongebruikelijke transactie bij de Financiële inlichtingen eenheid.

Uitspraak van de rechtbank

2.1

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen.

2.2

Appellant moet volgens artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wwft het cliëntenonderzoek zo inrichten dat hij in staat is om de cliënt te identificeren en zijn identiteit te verifiëren. In artikel 11 van de Wwft en artikel 4 van de Uitvoeringsregeling Wwft is vastgelegd aan de hand van welke documenten de identiteit van cliënten moet worden geverifieerd. Hieruit volgt dat bijvoorbeeld een paspoort, een rijbewijs of een identiteitsbewijs wel kunnen worden gebruikt voor de verificatie, maar niet gegevens van de Belastingdienst, de Kamer van Koophandel of de loonadministratie.

De gegevens van de documenten aan de hand waarvan appellant de identiteit van zijn cliënten heeft geverifieerd moeten op opvraagbare wijze worden vastgelegd, bijvoorbeeld door het maken van een kopie van het document of door de gegevens - aard, nummer, plaats en datum van uitgifte - te noteren en te bewaren. Uit het onderzoek is gebleken dat appellant geen kopie heeft gemaakt van de documenten aan de hand waarvan hij de identiteit van zijn cliënten heeft geverifieerd en dat hij ook niet de hiervoor genoemde gegevens van deze documenten heeft genoteerd en bewaard. BFT heeft dan ook terecht geconstateerd dat appellant artikel 3 van de Wwft heeft overtreden.

2.3

BFT heeft verder terecht geconstateerd dat appellant artikel 16 van de Wwft heeft overtreden. De rechtbank haalt de uitspraak van het College van 5 november 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:363) aan, waarin is overwogen, dat de verplichting tot het doen van een melding als bedoeld in artikel 16 van de Wwft niet slechts bestaat wanneer er concrete aanwijzingen zijn dat sprake is van witwassen of het financieren van terrorisme, Dit artikel heeft een (veel) ruimere strekking: iedere ongebruikelijke transactie behoort te worden gemeld.

Uit het rapport van BFT blijkt dat in het dossier [naam 2] sprake was van twee leningen. Er was een handgeschreven leningsovereenkomst van 26 februari 2010 van een lening van € 7.000,- van een natuurlijk persoon. Volgens de leningsovereenkomst zou de lening gedurende twaalf maanden in gedeelten, zonder rente, terugbetaald worden. In de overeenkomst zijn geen zekerheden opgenomen. Verder zou er, volgens een aantekening op deze overeenkomst, ook een bedrag van € 3.000,- zijn geleend; deze lening is verder niet gedocumenteerd. De rechtbank is met BFT van oordeel dat appellant deze leningen had moeten melden toen bij het opstellen van de jaarrekening in 2011 bleek dat zij niet waren afgelost en de bedragen gewoon weer in de boeken waren teruggezet. Dat het ontbreken van een rentevergoeding volgens appellant bij een lening van familie niet ongebruikelijk is in Marokko, laat onverlet dat in Nederland bij een onderhandse lening nooit een te lage rente of geen rente kan worden afgesproken en de rente marktconform moet zijn, aldus de rechtbank.

Uit het rapport blijkt voorts dat appellant in het dossier [naam 3] in 2010 de eigenaar van de winkel heeft bijgestaan bij een boekenonderzoek door de Belastingdienst naar aanleiding van het vermoeden van fiscale fraude, namelijk dat er buitenlandse inkopen waren verricht, die niet in de boeken waren verwerkt. Dit onderzoek heeft geleid tot een winstbijtelling door de Belastingdienst over de jaren 2007 en 2008 van in totaal ruim € 100.000,-. De rechtbank is met BFT van oordeel dat appellant het vermoeden van fiscale fraude had moeten melden. BFT heeft er in dit verband terecht op gewezen dat fiscale fraude gelet op het arrest van de Hoge Raad van 7 oktober 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2774) als grondslag kan dienen voor het strafrechtelijk begrip ‘witwassen’ overeenkomstig artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, aldus de rechtbank. Dat appellant na dit boekenonderzoek medio 2011 afscheid heeft genomen van deze cliënt doet aan de verplichting tot melding niet af.

2.4

De rechtbank oordeelt dat BFT bevoegd was een boete op te leggen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de boete niet evenredig is aan de aard en de ernst van de overtredingen of de mate van verwijtbaarheid, mede gelet op het aantal overtredingen. Voorts is gesteld noch gebleken dat appellant de opgelegde boete niet kan dragen, aldus de rechtbank.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beslissing