Home

Centrale Raad van Beroep, 19-10-2006, AZ0715, 06-163 ALGEM

Centrale Raad van Beroep, 19-10-2006, AZ0715, 06-163 ALGEM

Inhoudsindicatie

Docenten inburgeringscursus. Is er sprake van privaatrechtelijke dienst betrekking en verzekeringsplicht?

Uitspraak

06/163 ALGEM

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 november 2005, 04/3054 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 19 oktober 2006.

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.W.R. de Bas, belastingadviseur bij KPMG Meijburg & Co te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2006. Voor appellante is daar verschenen directeur I. Akel, bijgestaan door mr. De Bas voornoemd. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R. Hofland, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

II. OVERWEGINGEN

De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de sociale werknemersverzekeringswetten en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.

Appellante is een landelijk werkzame organisatie die zich bezig houdt met het verzorgen van projekten voor en door allochtonen. Zij biedt diensten en produkten aan die erop gericht zijn de positie van migranten in de Nederlandse samenleving te verbeteren. Daartoe worden onder meer taal- en inburgeringscursussen op diverse locaties in Nederland gegeven door hiervoor aan de hand van een netwerk geworven gekwalificeerde docenten en organisaties.

Naar aanleiding van een looncontrolerapport van 2 januari 2001 aangaande de jaren 1997 tot en met 2001 heeft het Uwv een onderzoek doen instellen of de betrokken docenten verzekeringsplichtige arbeid hebben verricht. In het kader van dit onderzoek hebben zowel appellante bij monde van haar officemanager [J.E.C. B.] en een aantal voor appellante werkzame docenten met behulp van vragenlijsten de nodige gegevens verschaft met betrekking tot de arbeidsverhouding van de docenten tot appellante.

Bij besluit van 15 december 2003 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld de bij haar werkzame docenten ten tijde in geding als verzekeringsplichtig voor de werknemersverzekeringen te beschouwen. Deze beslissing is na bezwaar bij besluit van 15 oktober 2004 gehandhaafd.

De rechtbank heeft het namens appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Zij is in de aangevallen uitspraak tot de vaststelling gekomen dat voldaan is aan de vereisten van de aanwezigheid van de verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting en de aanwezigheid van een gezagsverhouding tussen appellante en docenten. De rechtbank acht daarbij sprake van een beduidend meer dan intermediaire functie door appellante, waarbij toezicht en controle plaatsvindt op kwaliteit en voortgang van de werkzaamheden van de docenten. Tussen partijen staat overigens vast dat aan het element van een verplichte loonbetaling is voldaan. De rechtbank heeft voorts noch uit de tekst van het Besluit vaststelling verzekeringsplicht contactdocenten noch uit de toelichting kunnen afleiden dat contactdocenten die in privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam zijn, desalniettemin op basis van dit Besluit geacht kunnen worden buiten de verplichte verzekering ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten te vallen.

In de in hoger beroep aangevoerde beroepsgronden, welke in essentie dezelfde strekking hebben als die welke in eerste aanleg zijn aangegeven, heeft de Raad geen grond gevonden voor een andersluidend oordeel dan waartoe de rechtbank is gekomen.

De Raad overweegt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende.

Ten aanzien van de vraag of de docenten verplicht waren tot persoonlijke arbeidsverrichting stelt de Raad vast dat zij zich kennelijk niet willekeurig konden laten vervangen, omdat zij waren aangetrokken op basis van aanwezige kwalificaties op niveau, deskundigheid en specifieke ervaring met de betrokken cursisten zowel vaktechnisch als sociaal communicatief. Ook vervangers zouden hieraan op gelijkwaardige wijze hebben dienen te voldoen. Daardoor is naar het oordeel van de Raad wel sprake van een verplichting tot persoonlijke arbeidsverrichting.

Met betrekking tot de vraag of er sprake is van een gezagsrelatie tussen (het bestuur van) appellante en de docenten overweegt de Raad dat appellante een professionele onderwijsinstelling is die een gestructureerde organisatie representeert binnen door landelijke regelgeving en locale sturing nader gereguleerde randvoorwaarden, waardoor migranten tengevolge van een gericht naar aard en duur gedegen onderwijspakket theoretisch beter onderlegd en praktisch weerbaarder aan de Nederlandse samenleving kunnen deelnemen. De werkwijze is via internet openbaar gemaakt. De participatie aan de cursus wordt door middel van zorgvuldig bijgehouden presentielijsten bijgehouden en de cursus wordt afgesloten met een eindcertificaat van appellante voor iedere deelnemer, waaruit het bereikte eindniveau blijkt. Hiermede is tevens gegeven dat appellante vanuit een algemeen maatschappelijk belang moet nastreven een hoogwaardig concurrerend product aan te bieden waardoor de kansen van de cursisten hier te lande wordt vergroot. Gegeven de doelstelling van appellante vormen de werkzaamheden van de docenten onmiskenbaar een essentieel onderdeel van haar bedrijfsvoering. Onverlet de praktische vrijheid welke de docenten bij de inrichting van hun onderwijs genieten, wijzen tussentijdse en eindevaluatie van een project(bege)leiding vanwege appellante op voortgang en resultaten van cursussen jegens hen op een gewogen toezicht en controle. Daarbij zijn aanwijzingen en zelfs sancties als het niet langer inschakelen van een falende docent gezien de gebleken praktijk niet geheel uitgesloten. Dit gaat volgens de Raad verder dan facilitaire zorg en enig werkoverleg waartoe appellante haar optreden jegens docenten beperkt acht.

In het voorgaande ligt naar het oordeel de Raad genoegzaam besloten dat gezags-uitoefening door appellante ten aanzien van de betrokken docenten zo nodig mogelijk is.

Nu ook het verstrekken van een vastgestelde vergoeding aan de docenten als tegen-prestatie voor het verzorgen van cursussen vaststaat, komt de Raad tot de slotsom dat ten tijde in geding verzekeringsplicht van rechtswege uit hoofde van de aanwezigheid van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 3 van de sociale werknemers- verzekeringswetten voor de betrokken docenten jegens appellante moet worden aangenomen.

Een benadering als die van appellante waardoor voor de onderhavige categorie door vooropgestelde toepassing van de in het Besluit vaststelling verzekeringsplicht contactdocenten neergelegde beleidsregels voor de jaren 2000 en 2001 hieraan dat effect zou kunnen worden ontnomen, kan de Raad met de rechtbank bij gebreke ook van daarvoor vereiste expliciete grondslagen in wet- en besluitgeving niet tot de zijne maken.

Het hoger beroep slaagt dan ook volgens de Raad niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net als voorzitter en G. van der Wiel en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C.M.T. Kruls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2006.

(get.) B.J. van der Net.

(get.) C.M.T. Kruls.