Home

Centrale Raad van Beroep, 30-10-2008, BG3766, 08-179 CSV + 08-849 CSV

Centrale Raad van Beroep, 30-10-2008, BG3766, 08-179 CSV + 08-849 CSV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
30 oktober 2008
Datum publicatie
10 november 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2008:BG3766
Formele relaties
Zaaknummer
08-179 CSV + 08-849 CSV

Inhoudsindicatie

Dubbel hoger beroep. Loonadminstratie gebaseerd op valselijk opgemaakte urenstaten. Schatting van premieloon. Premiecorrecties en boetes. Geen overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

08/179 CSV + 08/849 CSV

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op de hoger ber[Appellant] van:

1. [Appellant], gevestigd te [Vestigingsplaats] (hierna: [Appellant])

2. de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 december 2007, 06/6827 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen

[Appellant]

en

het Uwv.

Datum uitspraak: 30 oktober 2008

I. PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

Namens [Appellant] heeft mr. H.J.M. Bonenkamp, advocaat te ’s-Gravenhage, eveneens hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting vond plaats op 28 augustus 2008. Partijen zijn door de Raad opgeroepen om bij gemachtigde te verschijnen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.R.H. Min, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Voor [Appellant] is mr. Bonenkamp verschenen.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt

beoordeeld aan de hand van de Coördinatiewet Sociale verzekering (CSV), de Werkloosheidswet (WW) en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.

2. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.

2.1. [Appellant] exploiteerde een uitzendbureau. In 2003 heeft het Uwv een looncontrole bij [Appellant] uitgevoerd met betrekking tot de jaren 2001 en 2002, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 17 augustus 2005. Bij dit onderzoek is onder meer vastgesteld dat het aantal uren dat volgens de loonadministratie van [Appellant] is gewerkt voor de grootste opdrachtgever niet in overeenstemming is met het aantal door die opdrachtgever geregistreerde uren. Verder is gebleken dat in 2001 50% en in 2002 70% van de aan bedoelde opdrachtgever gefactureerde uren is gewerkt door personen die op geen enkele wijze in de loonadministratie van [Appellant] zijn opgenomen. Ten aanzien van de wel in die administratie opgenomen personen is in 2001 en 2002 voor een deel niet voldaan aan de identificatieverplichtingen, aangezien in de administratie kopieën van valse of vervalste documenten blijken te zijn opgenomen. Bij de afdracht van loonbelasting ten aanzien van deze personen heeft [Appellant] niet in alle gevallen het anoniementarief gehanteerd.

2.2. Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat de loonadministratie is gebaseerd op door [Appellant] valselijk opgemaakte urenstaten en daarom niet als deugdelijke grondslag kan dienen voor de vaststelling van de verschuldigde premies. Daarom is die administratie verworpen en is op basis van de voorhanden gegevens een schatting gemaakt van de premielonen in 2001 en 2002 en de daarover verschuldigde premies werknemersverzekeringen. Daarbij is uitgegaan van netto-uurloonafspraken en zijn de lonen uitgaande van een uurloon van € 14,-- in 2001 en van € 15,-- in 2002 gebruteerd. Voor zowel de onbekende werknemers als de werknemers ten aanzien van wie [Appellant] ondanks schending van de identificatieverplichtingen niet het anoniementarief heeft toegepast heeft brutering plaatsgevonden met het anoniementarief.

2.3. Op 9 januari 2006 zijn premiecorrecties opgelegd over de jaren 2001 (vanaf 25 februari) en 2002. Op 10 januari 2006 zijn over beide jaren tevens boeten van 100% van de nageheven premie opgelegd, waarbij het Uwv ervan is uitgegaan dat sprake was van ernstige en verhoudingsgewijs omvangrijke fraude. Bij besluit van 28 juni 2006 zijn de bezwaren van [Appellant] ongegrond verklaard.

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van [Appellant] tegen het besluit van 28 juni 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover het betrekking heeft op de opgelegde boeten, de correctienota’s 2001 en 2002 gehandhaafd en de boeten met 10% verminderd. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de administratie van [Appellant] terecht heeft verworpen en het premieloon bij wijze van schatting mocht vaststellen, en onderschrijft voorts de opvatting van het Uwv dat [Appellant] loonbetalingen heeft gedaan onder omstandigheden die verhaal door haar op de betrokken werknemers van de ten onrechte achterwege gelaten inhoudingen bij voorbaat uitsluiten. De lonen zijn naar het oordeel van de rechtbank terecht gebruteerd met het anoniementarief in de gevallen waarin sprake was van gebreken met betrekking tot de identificatiebepalingen en waar is nagelaten loonheffing af te dragen naar het anoniementarief. Wat de boeten betreft heeft de rechtbank aangenomen dat [Appellant] in ieder geval uiterlijk op 17 augustus 2005, de datum van het controlerapport, kon verwachten dat het Uwv boeten zou opleggen. Nu de rechtbank meer dan twee jaar na deze datum uitspraak heeft gedaan en van bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur voor de berechting van deze zaak rechtvaardigen niet is gebleken, is zij van oordeel dat de berechting van de zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden.

4. Het hoger beroep is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat terecht correctie- en boetenota’s zijn opgelegd.

4.1. Het hoger beroep van het Uwv is gericht tegen de vermindering van de boetes wegens overschrijding van de redelijke termijn.

5. Met betrekking tot het hoger beroep van [Appellant] overweegt de Raad het volgende.

5.1. Tussen partijen is niet meer in geschil en ook de Raad stelt vast dat het Uwv in verband met de verwerping van de loonadministratie van [Appellant] gerechtigd was de premieloonbedragen bij wijze van schatting vast te stellen. Naar vaste rechtspraak van de Raad dient een dergelijke schatting zorgvuldig te worden uitgevoerd, zoveel mogelijk te zijn gebaseerd op de wel bekende gegevens en tot een redelijke uitkomst te leiden.

5.2. In dit verband is het aan [Appellant] om aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat de schatting van het premieloon niet aan de gestelde eisen voldoet. In hetgeen [Appellant] in dit verband heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het Uwv bij de schatting van de premielonen onzorgvuldig te werk is gegaan of daarbij onjuiste uitgangspunten heeft gehanteerd, bijvoorbeeld ten aanzien van het aantal gewerkte uren, de netto-uurlonen en de brutering van deze lonen. De stelling van [Appellant] dat zij in een aantal gevallen niet kon weten dat de identiteitsbewijzen vals waren en dus te goeder trouw heeft gehandeld is niet onderbouwd. Uit de gedingstukken is bovendien af te leiden dat het hier om een zowel relatief als absoluut zeer beperkt aantal personen gaat. De Raad ziet ook overigens geen aanknopingspunten om de uitkomst van de schatting in het geval van [Appellant] niet als redelijk te bestempelen. De omstandigheid dat [Appellant] mogelijkerwijs in enkele gevallen waarin gebruik is gemaakt van valse identiteitsbewijzen nettolonen heeft betaald onder omstandigheden waarvan niet kan worden gezegd dat verhaal van eventueel ten onrechte achterwege gebleven inhoudingen bij voorbaat onmogelijk is, is daartoe ontoereikend. De Raad wijst er in dit verband op dat de mogelijkheid dat de uitkomst van de schatting van de alsnog verschuldigde premies hoger uitvalt dan het geval zou zijn geweest indien de verplichting tot het voeren van een volledige loonadministratie wel zou zijn nagekomen voor rekening en risico van [Appellant] komt.

5.3. De Raad is ten slotte met de rechtbank en onder overneming van de overwegingen van de aangevallen uitspraak op dit onderdeel van oordeel dat [Appellant] niet heeft aangetoond dat vennoot [naam vennoot] niet toerekenbaar in zodanige financiële omstandigheden verkeert dat oplegging van boeten hem in ernstige financiële moeilijkheden zou brengen.

5.4. Het hoger beroep van [Appellant] treft dus geen doel.

6. Met betrekking tot het hoger beroep van het Uwv overweegt de Raad het volgende.

6.1. Ingevolge artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een ieder bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn. Of aan die termijn is voldaan moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis het processuele gedrag van partijen gedurende de gehele procesgang, de ingewikkeldheid van de zaak, de aard van het bestreden besluit en het daardoor getroffen belang alsmede de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld. Oordelende in hoger beroep moet de Raad constateren dat vanaf 17 augustus 2005, daargelaten of op die datum al sprake was van een handeling van het Uwv waaraan [Appellant] in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat haar een boete zou worden opgelegd, gerekend tot de uitspraak van de Raad in totaal nog geen drie jaren en drie maanden zijn verstreken. De op zichzelf juiste vaststelling door de rechtbank dat ten tijde van haar uitspraak geen sprake was van berechting binnen een redelijke termijn doet daaraan niet af. Met inachtneming hiervan komt de Raad tot het oordeel dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het hoger beroep van het Uwv is dus gegrond. De Raad zal - met vernietiging van de aangevallen uitspraak - het beroep van [Appellant] ongegrond verklaren.

7. Voor inwilliging van het verzoek van [Appellant] om veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding is gezien het onder 5 tot en met 5.5 gegeven oordeel geen ruimte.

7.1. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep ongegrond;

Wijst het verzoek van [Appellant] om veroordeling tot schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2008.

(get.) R.C. Schoemaker.

(get.) A. Badermann.

OA