Centrale Raad van Beroep, 22-04-2009, BI1899, 07-6241 WAO
Centrale Raad van Beroep, 22-04-2009, BI1899, 07-6241 WAO
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 22 april 2009
- Datum publicatie
- 23 april 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2009:BI1899
- Zaaknummer
- 07-6241 WAO
Inhoudsindicatie
Weigering WAO-uitkering te verhogen. Geen sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft de Raad verzocht het bestreden besluit zo te lezen dat appellante per de datum in geding niet onveranderd voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt wordt beschouwd, maar dat haar arbeidsongeschiktheid per die datum wordt herzien van de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55% naar 35 tot 45%. Voldoende medische grondslag. In het rapport van de bezwaarverzekeringsarts is afdoende gemotiveerd dat er geen reden is om aan te nemen dat het appellante ten tijde in geding aan duurzaam benutbare mogelijkheden ontbrak en dat met een duurbelastbaarheid van 30 uur per week in voldoende mate wordt tegemoet gekomen aan het door appellante geclaimde energiegebrek. Geschiktheid geselecteerde functies. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is door de bezwaararbeidsdeskundige terecht vastgesteld op 35 tot 45%.
Uitspraak
07/6241 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 september 2007, 07/54 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante, heeft mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld en bij schrijven van 10 januari 2008, met bijlagen, de gronden van het hoger beroep aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en bij schrijven van 20 oktober 2008 een aanvulling gegeven op zijn verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2008, waar de zaak gevoegd is behandeld met de zaken 05/4850 en 08/4354. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Drenth, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak en naar zijn uitspraak in de zaken van 11 maart 2009, LJN BH5970. De Raad volstaat met het volgende.
1.2. Appellante, die een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, welke (destijds) werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, heeft zich op 2 februari 2004 tijdens het ontvangen van uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld in verband met toegenomen pijnklachten in alle gewrichten en (toegenomen) pijnklachten aan de rechter voet. Vanwege de klachten aan de rechter voet was er van 1 maart tot 2 april 2004 sprake van een gipsimmobilisatie. Het Uwv heeft bij besluit van 3 februari 2005 geweigerd de WAO-uitkering van appellante per 1 maart 2004 te verhogen omdat er na een wachttijd van vier weken geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
2. Het tegen het besluit van 3 februari 2005 gemaakte bezwaar van appellante is - na een gevoerde bezwaar- en beroepsprocedure - door het Uwv bij besluit op bezwaar van 23 november 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal ten grondslag dat de toegenomen voet- en enkelklachten van appellante, welke later zijn toegeschreven aan dystrofie, hebben gezorgd tot een toename van haar locomotore beperkingen en dat appellante wegens loopgips beperkt was voor lopen. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter geen aanwijzingen gevonden dat de overige klachten en beperkingen van appellante sinds juni 2003 in ernst zijn toegenomen noch dat er een indicatie is voor de afname van de duurbelastbaarheid. De bezwaarverzekeringsarts stelde vast dat appellante op 1 maart 2004 belastbaar te achten was overeenkomstig de door de bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans voor appellante vastgestelde belastbaarheid per 17 november 2003, zoals weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van juli 2004. Admiraal heeft de beperkingen van appellante daarop vastgelegd in een FML van 21 augustus 2006. Het verlies aan verdiencapaciteit is door de bezwaararbeidsdeskundige na functieduiding berekend op 42,21%.
3. Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft het Uwv de rechtbank een gecorrigeerde FML van 19 februari 2007 toegezonden, zonder beperkende toelichtingen, en een op 20 februari 2007 gedateerde arbeidskundige rapportage waaruit blijkt dat de aan appellante voorgehouden functies nog immer passend zijn.
4. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak tot het oordeel gekomen dat het door het Uwv ingenomen standpunt omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 maart 2004 op een toereikende medische grondslag berust. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het Uwv toereikend heeft gemotiveerd waarom de voor appellante geduide functies berekend zijn voor haar belastbaarheid.
5. Appellante heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit op een toereikende medische grondslag berust. Zij heeft betoogd dat door het Uwv weliswaar is aangenomen dat haar voet klachten zijn verergerd, maar dat haar verslechterde medische conditie onvoldoende tot uitdrukking is gebracht in de FML. Appellante is van mening dat zij niet alleen op lichamelijk, maar ook op psychisch vlak zwaarder beperkt is te achten dan is aangenomen door het Uwv. Appellante heeft zich tot slot niet kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank dat zij de voor haar geduide functies moet kunnen verrichten. Appellante acht zich volledig arbeidsongeschikt.
6. Het Uwv heeft de Raad, in verband met zijn gewijzigd standpunt in de zaken 05/4354 WAO en 08/4850 WAO, verzocht het bestreden besluit zo te lezen dat appellante per 1 maart 2004 niet onveranderd voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt wordt beschouwd, maar dat haar arbeidsongeschiktheid per die datum wordt herzien van de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55% naar 35 tot 45%.
7. De Raad overweegt als volgt.
7.1. De Raad voldoet, gehoord partijen hierover, aan het verzoek van het Uwv. Voorts overweegt de Raad dat hij zich kan verenigen met hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen over de medische grondslag van het bestreden besluit.
7.2. De bezwaarverzekeringsarts Admiraal heeft in verband met de toegenomen voet- en enkelklachten van appellante, welke zijn toegeschreven aan dystrofie, aangenomen dat deze tot een toename van haar locomotore beperkingen hebben gezorgd. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich voor zijn oordeelsvorming gebaseerd op eigen onderzoek, dossieronderzoek en ontvangen informatie van de behandelend revalidatiearts M.A.H. Brouwers van 29 maart 2006. Uit deze informatie en de eerdere brieven van revalidatiearts Brouwers van 7 juli en 21 oktober 2004 volgt dat er bij appellante sprake was van een lichte vorm van CRPS (dystrofie) aan de rechter voet en -enkel. De Raad acht onvoldoende aangetoond dat appellante als gevolg van deze klachten ten tijde in geding zwaarder beperkt was dan is aangenomen door het Uwv. De Raad merkt op dat ook uit de rapportage van de door hem geraadpleegde revalidatiearts W. Hokken van
31 januari 2008, in de zaken 05/4850 WAO en 08/4354 WAO, blijkt dat er in de periode van oktober 2003 tot medio 2004 ‘slechts’ sprake was van een milde dystrofie aan de rechter voet en enkel. Met betrekking tot de gestelde toename van psychische klachten en de gestelde toename van de overige lichamelijke klachten, waaronder de nekklachten en de klachten aan de rechter schouder en -arm, onderschrijft de Raad de in de aangevallen uitspraak vermelde overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. De Raad is derhalve evenals de rechtbank van oordeel dat in de FML voldoende rekening is gehouden met deze beperkingen en dat de toename van deze klachten blijkens de dossierstukken dateert van na de datum in geding. Appellante heeft in hoger beroep geen medische stukken ingebracht waaruit blijkt dat het door de rechtbank ingenomen oordeel ten aanzien van deze beperkingen onjuist is. De Raad is tot slot van oordeel dat in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts Admiraal van 20 februari 2007 afdoende is gemotiveerd dat er geen reden is om aan te nemen dat het appellante ten tijde in geding aan duurzaam benutbare mogelijkheden ontbrak en dat met een duurbelastbaarheid van 30 uur per week in voldoende mate wordt tegemoet gekomen aan het door appellante geclaimde energiegebrek.
7.3. De Raad is uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid zoals neergelegd in de FML van 19 februari 2007 niet gebleken dat appellante de voor haar door de bezwaararbeidsdeskundige C.P. van Wijk geduide functies niet zou kunnen verrichten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportages van 15 november 2006 en 20 februari 2007 afdoende toegelicht dat deze functies berekend zijn voor haar belastbaarheid. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is door de bezwaararbeidsdeskundige derhalve terecht vastgesteld op 35 tot 45%.
8. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
9. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) T.J. van der Torn.
JL