Centrale Raad van Beroep, 14-10-2010, BO1902, 10-1543 AW
Centrale Raad van Beroep, 14-10-2010, BO1902, 10-1543 AW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 14 oktober 2010
- Datum publicatie
- 28 oktober 2010
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2010:BO1902
- Zaaknummer
- 10-1543 AW
Inhoudsindicatie
Geen termijnoverschrijding indienen bezwaar. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit artikel 2:14, eerste lid, van de Awb niet slechts volgt dat geadresseerde langs elektronische weg voldoende bereikbaar moet zijn, maar ook dat deze duidelijk kenbaar moet hebben gemaakt langs die weg bereikbaar te zijn voor het bericht of de berichten waar het om gaat. Aan deze voorwaarden is in dit geval niet voldaan. Het feit dat betrokkene en haar teamleider gebruik maken van hetzelfde computersysteem en elkaar langs die weg regelmatig berichten sturen acht de Raad daarvoor niet toereikend, te meer niet nu betrokkene zowel in haar brief van 11 december 2007, als in haar e-mailbericht van 28 maart 2008 expliciet heeft verzocht om een schriftelijke motivering. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat onder deze omstandigheden een bekendmaking van het besluit op klassieke wijze - door toezending of uitreiking van een schriftelijk stuk - niet achterwege kon blijven.
Uitspraak
10/1543 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2010, 09/374 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 14 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2010. Appellant is, zoals aangekondigd, niet verschenen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. J.H.M. Klerks, regiojuriste bij Abvakabo/FNV.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is werkzaam bij de gemeente Schiedam. Zij heeft bij brief van 11 december 2007 verzocht om een vergoeding van de door haar gemaakte overuren bij jeugdtheater [naam theater]. Tijdens een gesprek op 6 maart 2008 is dit verzoek door de leidinggevenden van betrokkene afgewezen. Een verslag van het gesprek is door appellant per e-mailbericht van 7 april 2008 aan betrokkene toegezonden. Appellant heeft op 13 april 2008 via e-mail een automatische leesbevestiging daarvan ontvangen.
1.2. Betrokkene heeft bij e-mailbericht van 11 juni 2008 gerappelleerd, omdat zij nog geen verslag had ontvangen. Op 19 juni 2008 is het verslag aan betrokkene in persoon overhandigd. Bij brief van 22 juli 2008 heeft betrokkene bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit van 19 december 2008 is het bezwaar wegens overschrijding van de daarvoor wettelijke gestelde termijn niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat betrokkene niet heeft laten weten dat zij voor het besluit op haar verzoek langs elektronische weg kon worden bereikt en dat zij expliciet heeft verzocht om een schriftelijke motivering, zodat bekendmaking op de klassieke wijze niet achterwege kon blijven.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat indien sprake is van een bestendige praktijk om via de elektronische weg te communiceren daaruit mag worden afgeleid dat de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij via elektronische weg voldoende bereikbaar is. Omdat zowel de teamleider als betrokkene gebruik maken van hetzelfde computersysteem en elkaar met grote regelmaat berichten versturen, is in het onderhavige geval volgens appellant sprake van een bestendige praktijk.
3.2. Subsidiair is door appellant verwezen naar de toelichting op artikel 8:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bezwaartermijn is volgens appellant gaan lopen op 6 maart 2008, het moment dat de beslissing mondeling aan betrokkene is medegedeeld.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat uit artikel 2:14, eerste lid, van de Awb niet slechts volgt dat geadresseerde langs elektronische weg voldoende bereikbaar moet zijn, maar ook dat deze duidelijk kenbaar moet hebben gemaakt langs die weg bereikbaar te zijn voor het bericht of de berichten waar het om gaat. Aan deze voorwaarden is in dit geval niet voldaan. Het feit dat betrokkene en haar teamleider gebruik maken van hetzelfde computersysteem en elkaar langs die weg regelmatig berichten sturen acht de Raad daarvoor niet toereikend, te meer niet nu betrokkene zowel in haar brief van 11 december 2007, als in haar e-mailbericht van 28 maart 2008 expliciet heeft verzocht om een schriftelijke motivering. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat onder deze omstandigheden een bekendmaking van het besluit op klassieke wijze - door toezending of uitreiking van een schriftelijk stuk - niet achterwege kon blijven.
Aan de vraag of betrokkene het e-mailbericht van 7 april 2008 al dan niet heeft ontvangen, komt de Raad gelet op het vorenstaande niet toe.
4.2. Door appellant is subsidiair aangevoerd dat nu de beslissing op 6 maart 2008 mondeling aan betrokkene is medegedeeld, sprake is van een met een besluit gelijk te stellen andere handeling als bedoeld in artikel 8:1, tweede lid, van de Awb. Volgens appellant is de bezwaartermijn dan ook op 6 maart 2008 gaan lopen. De Raad volgt appellant niet in dit betoog. Zoals de Raad reeds vaker heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 2 oktober 2008,
, is de strekking van deze bepaling rechtsbescherming te bieden tegen (onder andere) mondelinge beslissingen die de ambtenaar als zodanig rechtstreeks raken en waarvan het tussen partijen duidelijk is dat deze niet door nadere schriftelijk besluitvorming gevolgd behoeven te worden Een dergelijk geval doet zich hier naar het oordeel van de Raad niet voor. Betrokkene heeft immers tot twee maal toe verzocht om een schriftelijk besluit en dat is haar door appellant bij e-mailbericht van 31 maart 2008 ook toegezegd.4.3. Nu het besluit op 19 juni 2008 aan betrokkene in persoon is uitgereikt, is het op deze dag bekendgemaakt als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. De termijn voor het maken van bezwaar is op 20 juni 2008 ingegaan en is geëindigd op 31 juli 2008. Het op 22 juli 2008 gedateerde bezwaarschrift is volgens het poststempel ontvangen op 28 juli 2008. De Raad stelt met de rechtbank vast dat het bezwaarschrift binnen de daarvoor geldende termijn van zes weken is ingediend en dat het bezwaarschrift bij het bestreden besluit ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
5. Gelet op het hiervoor overwogene slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze worden begroot op € 644,- wegens kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,- ;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 447,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en K.J. Kraan en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2010.
(get.) J.Th. Wolleswinkel.
(get.) I. Mos.
HD