Centrale Raad van Beroep, 19-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1079, 12-6159 AWBZ + 12-6160 AWBZ + 12-6161 AWBZ
Centrale Raad van Beroep, 19-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1079, 12-6159 AWBZ + 12-6160 AWBZ + 12-6161 AWBZ
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19 maart 2014
- Datum publicatie
- 3 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2014:1079
- Zaaknummer
- 12-6159 AWBZ + 12-6160 AWBZ + 12-6161 AWBZ
Inhoudsindicatie
Herziening eigen bijdrage.
Uitspraak
12/6159 AWBZ, 12/6160 AWBZ, 12/6161 AWBZ
Datum uitspraak: 19 maart 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
10 oktober 2012, 12/551, 12/1836, 12/1837 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [woonplaats] (erven)
CAK
PROCESVERLOOP
Namens [betrokkene] (betrokkene) heeft [naam dochter betrokkene], dochter van betrokkene, hoger beroep ingesteld.
Betrokkene is in december 2012 overleden. De procedure is voortgezet door de erven.
CAK heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014. Namens de erven zijn
[naam dochter betrokkene] en [naam kleindochter betrokkene], kleindochter van betrokkene, verschenen. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door S.W.M. Boelee en mr. B. Imhoff.
OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Betrokkene, geboren [in] 1924, is in verband met een beroerte opgenomen op een revalidatieafdeling van een ziekenhuis. Ter voortzetting van haar revalidatie is betrokkene op [in] 2008 verhuisd naar verpleeghuis [naam verpleeghuis] te [E.] waar zij zorg heeft ontvangen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Hiervoor is betrokkene door Centrum indicatiestelling zorg (CIZ) bij besluit van 28 februari 2008 een indicatie verleend voor het zorgzwaartepakket (ZZP) VV09, klasse 7, voor de periode van 28 februari 2008 tot en met 28 mei 2008. Dit betreft een revalidatiepakket dat ziet op herstelgerichte behandeling en tijdelijk verblijf met verpleging en verzorging. In verband met deze indicatie heeft CAK bij besluit van 5 juni 2008 met ingang van 1 april 2008 een lage eigen bijdrage vastgesteld van
€ 155,37 per maand.
Bij besluit van 3 juli 2008 heeft CIZ aan betrokkene een indicatie verleend voor ZZP LG06, klasse 7, voor de periode van 3 juli 2008 tot en met 3 juli 2013. Deze indicatie is verleend ten behoeve van het voortgezet verblijf van betrokkene in verpleeghuis [naam verpleeghuis] waar betrokkene tot haar overlijden [in] december 2012 heeft verbleven. Bij besluit van 24 februari 2009 heeft CAK met ingang van 1 januari 2009 een lage eigen bijdrage vastgesteld van € 153,09. Bij besluit van 21 januari 2010 heeft CAK met ingang van 1 januari 2010 een lage eigen bijdrage vastgesteld van € 144,40. Bij besluit van 4 januari 2011 heeft CAK met ingang van 1 januari 2011 een lage eigen bijdrage vastgesteld van € 133,95.
Bij besluiten van 24 november 2011, 25 november 2011 en 28 november 2011 heeft CAK de hoogte van de eigen bijdrage voor de jaren 2009, 2010 en 2011 herzien naar een hoge eigen bijdrage en vastgesteld op respectievelijk € 779,54, € 796,36 en € 601,28 per kalendermaand. Bij factuur van 15 december 2011 heeft CAK de over de jaren 2009, 2010 en 2011 verschuldigde eigen bijdrage tot een bedrag van in totaal € 21.234,48 bij betrokkene in rekening gebracht. Betrokkene heeft bezwaren gemaakt tegen de besluiten van 24, 25 en 28 november 2011. CAK heeft deze bezwaren mede gericht geacht tegen de factuur van 15 december 2011 die CAK als invorderingsbesluit heeft aangemerkt.
Bij drie besluiten van 10 februari 2012 (bestreden besluiten) heeft CAK de bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard. Hieraan heeft CAK, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De zorgindicatie ‘tijdelijk verblijf’ is met het indicatiebesluit van 3 juli 2008 gewijzigd in een zorgindicatie ‘langdurig verblijf’. Deze wijziging is door het zorgkantoor pas op 14 november 2011 aan CAK doorgegeven. Aangezien betrokkene op de hoogte was van deze indicatie en in de informatiebrochure wordt vermeld dat voor haar situatie een hoge bijdrage dient te worden vastgesteld, had betrokkene kunnen weten dat de bij besluiten van respectievelijk 24 februari 2009, 21 januari 2010 en 4 januari 2011 vastgestelde lage eigen bijdrage onjuist was en had zij er dus niet op mogen vertrouwen dat de eigen bijdrage niet zou worden herzien. Van iemand die in een zorginstelling verblijft, of van diens zaakwaarnemer, mag bovendien worden verwacht dat hij zich informeert over zijn rechten en plichten ten aanzien van het verblijf. De herziene vaststelling van de eigen bijdrage komt dan ook niet in strijd met het vertrouwens- en het rechtszekerheidsbeginsel. In zoverre zijn de bezwaren ongegrond. Het valt niet aan betrokkene toe te rekenen dat de wijziging in de indicatie pas op 14 november 2011 aan CAK is doorgegeven. Het is daarom jegens betrokkene onbillijk en onevenredig zwaar om de vastgestelde eigen bijdrage geheel in te vorderen. In zoverre zijn de bezwaren gegrond. In verband hiermee wordt van het gefactureerde bedrag voor het jaar 2009 een bedrag van € 7.345,05 kwijtgescholden, voor het jaar 2010 een bedrag van € 3.151,68 en voor het jaar 2011 een bedrag van € 584,16. Dit bedrag is berekend aan de hand van een schema waarin het percentage van de kwijtschelding is gerelateerd aan het aantal maanden waarover de eigen bijdrage met terugwerkende kracht is vastgesteld.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de beroepen ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij, samengevat, het volgende overwogen. De zesmaandenjurisprudentie is niet van toepassing, omdat CAK pas op 14 november 2011 bekend is geworden met het feit dat voor betrokkene de zorgindicatie ‘langdurig verblijf’ geldt. Nu CAK nog diezelfde maand de herzieningsbesluiten heeft genomen, is geen sprake van een situatie als bedoeld in de zesmaandenjurisprudentie. Betrokkene had rekening kunnen en moeten houden met een wijziging van de vastgestelde lage eigen bijdrage, gelet op de bij het besluit van 24 februari 2009 gevoegde brochure Eigen bijdrage Zorg met Verblijf waarin staat vermeld in welke gevallen de lage eigen bijdrage dient te worden betaald. Het beleid van CAK bij invordering waarbij niet geheel wordt ingevorderd, indien het niet aan de belanghebbende valt toe te rekenen dat de gegevens niet tijdig zijn aangeleverd bij het CAK, wordt redelijk bevonden. CAK heeft in dit geval toepassing gegeven aan dit beleid.
De erven hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daarbij hebben zij, samengevat, de volgende beroepsgronden aangevoerd. Pas op 14 november 2011 heeft CAK, naar aanleiding van een melding van het zorgkantoor, het label ‘tijdelijk verblijf’ veranderd in ‘langdurig verblijf’. CAK heeft verzuimd om reeds in 2008 op grond van het indicatiebesluit van 3 juli 2008 het label ‘tijdelijk verblijf’ te wijzigen in ‘langdurig verblijf’. Op grond van de zesmaandenjurisprudentie mocht CAK de eigen bijdrage in november 2011 dan ook niet meer herzien. Verder was betrokkene niet op de hoogte van de gevolgen van de verschillende ZZP codes. Betrokkene had daarom geen rekening hoeven houden met een wijziging van de eigen bijdrage met terugwerkende kracht. De herziening van de eigen bijdrage komt dan ook in strijd met de rechtszekerheid. Voorts waren van betrokkene in alle jaren de definitieve inkomensgegevens bekend, zodat betrokkene na de vaststelling van de definitieve eigen bijdrage erop mocht vertrouwen dat geen wijziging van de eigen bijdrage meer zou plaatsvinden.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Zesmaandenjurisprudentie
De zesmaandenjurisprudentie van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX1134) houdt in dat de wettelijke bevoegdheid van een bestuursorgaan om onverschuldigd betaalde uitkeringen terug te vorderen, in de tijd wordt beperkt indien het bestuursorgaan geen, onvoldoende of niet tijdig actie heeft ondernomen op een verkregen, voldoende concreet signaal van de betrokkene dat (mogelijk) te veel of ten onrechte uitkering wordt verstrekt en het bedrag van de ten onrechte verleende uitkering onnodig is opgelopen. Na een dergelijk signaal van de betrokkene heeft het bestuursorgaan nog zes maanden om tot actie over te gaan. Over de periode gelegen na die zes maanden kan geen gebruik meer worden gemaakt van de bevoegdheid tot terugvordering zonder in strijd te komen met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Nog daargelaten dat betrokkene niet zelf bij CAK heeft gesignaleerd dat de eigen bijdrage mogelijk te laag was vastgesteld, is niet de uitoefening van een in een wettelijke bepaling neergelegde bevoegdheid tot terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering aan de orde, maar de vaststelling van een ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Bijdragebesluit zorg verplichte eigen bijdrage. De bepalingen van dit Besluit die zien op de vaststelling van de eigen bijdrage zijn imperatief gestelde algemeen verbindende voorschriften die geen ruimte bieden om de eigen bijdrage te matigen. De zesmaandenjurisprudentie is dan ook niet van toepassing. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel
Op grond van vaste jurisprudentie van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 juli 2008,
) komt aan een bestuursorgaan in beginsel de bevoegdheid toe een gemaakte fout te herstellen, mits het daartoe strekkende besluit niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook overigens geen sprake is van strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel.De Raad is van oordeel dat het, gelet op de tekst van de bij het besluit van 24 februari 2009 gevoegde brochure Eigen bijdrage Zorg met Verblijf, voor betrokkene duidelijk kon zijn dat het opleggen van de lage eigen bijdrage onjuist was omdat een hoge eigen bijdrage opgelegd had moeten worden. In de brochure staat vermeld dat na zes maanden de hoge eigen bijdrage dient te worden betaald, tenzij zich een van de nader omschreven uitzonderingssituaties voordoet. De erven hebben gesteld dat betrokkene een indicatie voor tijdelijk verblijf langer dan zes maanden had, althans dat niet duidelijk was dat het indicatiebesluit van 3 juli 2008 geen tijdelijk verblijf betrof, zodat betrokkene onder de desbetreffende uitzonderingssituatie viel en zij ook na zes maanden de lage eigen bijdrage verschuldigd was.
Anders dan het indicatiebesluit van 28 februari 2008, dat voor een periode van drie maanden was afgegeven, is het indicatiebesluit van 3 juli 2008 voor een periode van vijf jaar afgegeven. De vaststelling van de lage eigen bijdrage had naar aanleiding van de brochure bij betrokkene dan ook op zijn minst vragen moeten oproepen over de juistheid van de vastgestelde eigen bijdrage. Dit geldt temeer nu betrokkene feitelijk langdurig in verpleeghuis [naam verpleeghuis] verbleef en CAK ook bij de besluiten van 21 januari 2010 en 4 januari 2011 voor de jaren 2010 en 2011 opnieuw de lage bijdrage heeft vastgesteld. Daarbij is niet van belang dat betrokkene voor de omzetting van de code ZZP LG06 in ZZP VV08 geen indicatiebesluit heeft ontvangen, omdat het in beide gevallen gaat om een indicatie voor langdurig verblijf.
Onder deze omstandigheden is de Raad van oordeel dat betrokkene rekening had kunnen en moeten houden met een wijziging van de op 24 februari 2009, 21 januari 2010 en 4 januari 2011 vastgestelde lage eigen bijdrage. De herziening van de eigen bijdrage met een terugwerkende kracht tot en met respectievelijk 1 januari 2009, 1 januari 2010 en 1 januari 2011, wordt dan ook niet strijdig geacht met het beginsel van de rechtszekerheid. Deze beroepsgrond slaagt niet.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de in de brochure genoemde term ‘definitief’ wordt vermeld in relatie tot de inkomensgegevens. Als uw definitieve inkomensgegevens bekend zijn, zo vermeldt de brochure, stelt CAK de definitieve eigen bedrage vast. Aan de vermelding ‘status eigen bijdrage definitief’ in het besluit van 24 februari 2009 kon betrokkene dan ook niet zonder meer het vertrouwen ontlenen dat de eigen bijdrage niet zou kunnen worden herzien in de situatie, zoals in dit geding aan de orde, waarin de eigen bijdrage ten onrechte als lage bijdrage was vastgesteld. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
De erven hebben tegen de aangevallen uitspraak voor zover deze ziet op de invordering, geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd.
Conclusie
Uit wat is overwogen in 4.2, 4.6 en 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) M.P. Ketting