Centrale Raad van Beroep, 16-07-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2370, 14-1255 MAW
Centrale Raad van Beroep, 16-07-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2370, 14-1255 MAW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 16 juli 2015
- Datum publicatie
- 22 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2015:2370
- Zaaknummer
- 14-1255 MAW
Inhoudsindicatie
Toepassing Wet Uniformering Loonbegrip (WUL) op de bezoldiging. Salarisspecificatie. Bevoegdheid.
Uitspraak
14/1255 MAW, 14/2255 MAW, 14/1256 MAW, 14/2183 MAW
Datum uitspraak: 16 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
22 januari 2014, 13/3362 en 13/3459 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant 1] te [woonplaats 1] en[Appellant 2] te [woonplaats 2], (appellanten)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Appellanten hebben elk voor zich hoger beroep ingesteld.
De minister heeft in beide hoger beroepen voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld en een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft de minister nadere inlichtingen gegeven.
Het onderzoek ter zitting van 4 juni 2015 heeft in beide hoger beroepen tegelijkertijd plaatsgevonden. Appellanten zijn verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C.H. Pot en mr. K.J. Kooi.
OVERWEGINGEN
1. Appellanten zijn militaire ambtenaren. In december 2012 is bekend geworden dat de per
1 januari 2013 in werking tredende Wet Uniformering Loonbegrip (WUL) bij militaire ambtenaren een negatief effect op de bezoldiging zal hebben, dat door middel van een gedeeltelijke compensatie beperkt blijft tot 1,5%. Tegen de in januari 2013 bij de uitbetaling van de bezoldiging toegezonden salarisstrook hebben appellanten bezwaar gemaakt.
2. De bezwaren zijn toegespitst op de gevolgen van de WUL op de hoogte van de bezoldiging. Bij besluiten van 10 april 2013 (bestreden besluiten) zijn de bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de bestreden besluiten vernietigd omdat appellanten ten onrechte niet over hun bezwaren waren gehoord, de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand gelaten en bepalingen gegeven over proceskosten en griffierecht. De rechtbank is de minister niet gevolgd in zijn nadere standpunt, dat de bezwaren zich alleen richten tegen de WUL en daarom niet-ontvankelijk zijn. De rechtbank is appellanten niet gevolgd in hun standpunt, dat de WUL zowel naar zijn inhoud als de wijze van totstandkoming in strijd komt met diverse voorschriften van hoger orde. Omdat de rechtbank geen grond heeft gezien voor onrechtmatigheid van de loonbelasting, die in januari 2013 is ingehouden, zijn de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand gelaten.
Appellanten hebben in hoger beroep hun standpunt gehandhaafd, dat de WUL door de bijzondere situatie van militaire ambtenaren in strijd komt met diverse voorschriften. Daarbij hebben zij ook beklemtoond, dat de minister heeft nagelaten om tijdig aandacht te (laten) schenken aan de positie van de militaire ambtenaren en dat de compensatie onverlet laat dat zij - anders dan anderen op wie de WUL van toepassing is - structureel een schade van 1,5% lijden.
De minister heeft in de voorwaardelijk incidentele hoger beroepen het standpunt gehandhaafd dat de bezwaren niet-ontvankelijk zijn omdat deze alleen gericht zijn tegen de WUL als zodanig.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
de hoger beroepen van appellanten
Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) wordt voor de mogelijkheid van beroep onder meer de inhouding door een inhoudingsplichtige gelijkgesteld met een voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. Zoals de Raad al eerder heeft geoordeeld (uitspraak van 22 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1850 en TAR 2014, 137) betekent dit dat een bezwaar tegen de inhouding van loonbelasting bij een (militaire) ambtenaar niet bij het bevoegd gezag van de (militaire) ambtenaar moet worden gemaakt maar bij de inspecteur van belasting.
De bezwaar- en beroepsgronden van appellanten tegen de salarisspecificaties van januari 2013 en de handhaving daarvan bij de bestreden besluiten zijn geheel gericht tegen de hoogte van de loonbelasting; dit geldt ook voor zover appellanten de gedeeltelijke compensatie die voor de militaire ambtenaren is bereikt, onvoldoende hebben genoemd. Ter zitting hebben appellanten het standpunt ingenomen, dat de minister in afwijking van de situatie in de uitspraak van 14 mei 2014 in hun geval toch bevoegd is, omdat het de minister is die nalatig is geweest tijdens het wetgevingstraject. De Raad volgt appellanten hier niet in; feit is en blijft dat het besluit dat in dit geding voorligt, strekt tot inhouding van loonbelasting, hetgeen betekent dat de inspecteur bevoegd is op het bezwaar te beslissen. De redenen waarom appellanten die inhouding van de loonbelasting onjuist achten (in dit geval nalatigheid van de minister) moeten voor de vaststelling welk bestuursorgaan bevoegd is om op het bezwaar te beslissen onderscheiden worden van de aard van het besluit waartegen het bezwaar gericht is. Omdat de bezwaren gericht waren tegen de inhouding van de loonbelasting was de minister niet bevoegd om op de bezwaren van appellanten te beslissen. Hij had de bezwaarschriften naar de inspecteur van belasting moeten doorzenden.
de voorwaardelijk incidenteel hoger beroepen van de minister
Onder verwijzing naar het onder 3.2 overwogene volstaat de Raad met de opmerking dat hij de minister niet kan volgen in zijn opvatting dat de bezwaren tegen de WUL als zodanig gericht zijn. De bezwaren zijn gericht tegen de toepassing van de WUL op de bezoldiging van appellanten en dus is er geen reden om de bezwaren niet-ontvankelijk te achten. De voorwaardelijk incidenteel hoger beroepen slagen niet.
conclusies
Omdat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister niet bevoegd was om op de bezwaren te beslissen, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking voor zover daarbij de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand zijn gelaten. De minister zal de bezwaarschriften met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht alsnog moeten doorzenden naar de bevoegde belastinginspecteur.
Tot slot bestaat aanleiding de minister met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant [Appellant 1] in hoger beroep tot een bedrag van € 10,41 als reiskosten.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van de vernietigde
besluiten van 10 april 2013 in stand zijn gebleven;- veroordeelt de minister in de proceskosten van appellant [Appellant 1] in hoger beroep tot een
bedrag van € 10,41;- bepaalt dat de minister appellanten het door elk van hen in hoger beroep betaalde griffierecht
van € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.W. Munneke