Centrale Raad van Beroep, 29-12-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4469, 16/2703 AOW
Centrale Raad van Beroep, 29-12-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4469, 16/2703 AOW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 29 december 2017
- Datum publicatie
- 8 januari 2018
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2017:4469
- Zaaknummer
- 16/2703 AOW
Inhoudsindicatie
Grensoverschrijdende werknemers. Sociale zekerheid. Aanwijsregels Verordening 883/2004, artikel 13 lid 1 en Rijnvarenden-overeenkomst, artikel 4. Verzekeringsplicht van in Nederland wonende Rijnvarenden in dienst bij een statutair te Cyprus gevestigd bedrijf. Toepasselijke nationale wetgeving bij plegen te werken in twee of meer EU-lidstaten. Bewijslastverdeling. Toelaatbaarheid beredeneerde vermoedens. Procedurele en materieelrechtelijke aspecten. Toetsing aan zetelvereiste. Wat wordt verstaan onder een ‘substantieel gedeelte van de werkzaamheden’? Bewijskracht A1-verklaringen. Gemeenschapstrouw.
Uitspraak
16/2703 AOW e.a. (zie bijlage)
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de negenenvijftig uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 30 maart 2016 die zijn vermeld in de bijlage (aangevallen uitspraken), alsmede op de beroepen tegen het – beweerdelijk – niet tijdig nemen van besluiten ter uitvoering van die uitspraken.
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (appellant)
[naam Ltd.] ( [naam Ltd.] ) en de vier Rijnvarenden die in de bijlage zijn vermeld als indieners van een afzonderlijk incidenteel hoger beroep (betrokkenen)
Datum uitspraak: 29 december 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft de hoger beroepen ingesteld.
Namens [naam Ltd.] en betrokkenen heeft mr. J.H. Weermeijer incidenteel hoger beroepen ingesteld en verweerschriften ingediend.
Op 2 juni 2017 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Appellant heeft zich op
2 juni 2017 laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg, mr. M.M.T. Wickenhagen en H. van der Most. Voor [naam Ltd.] en betrokkenen is mr. Weermeijer verschenen. De door mr. Weermeijer meegebrachte [naam zuster] (zuster van de in de bijlage achter nummer 5 en 6 vermelde [naam 1] ) en [naam 2] (eigenaar van het motortankschip [motortankschip] , echtgenoot van de in de bijlage achter nummer 81 en 82 vermelde [naam 3] en vader van de in de bijlage achter nummer 53 en 54 vermelde [naam 4] ) zijn op 2 juni 2017 als getuigen gehoord.
Na de zitting van 2 juni 2017 is het onderzoek heropend.
Bij brief van 19 juni 2017 hebben [naam Ltd.] en betrokkenen, na ingebrekestelling en sommatie op 17 mei 2017, beroepen ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten ter uitvoering van de aangevallen uitspraken.
Appellant heeft bij brief van 14 juli 2017 op deze beroepen gereageerd.
De zaken die zijn vermeld in de bijlage bij deze uitspraak zijn gevoegd behandeld. Namens partijen zijn in de loop van de procedure veelvuldig, zowel gevraagd als ongevraagd, nadere stukken ingediend.
Op 6 oktober 2017 is het onderzoek ter zitting hervat. Appellant heeft zich op 6 oktober 2017 opnieuw laten vertegenwoordigen door mr. Van den Berg, mr. Wickenhagen en
Van der Most. [naam Ltd.] en betrokkenen zijn opnieuw verschenen bij mr. Weermeijer.
[naam 1] en zijn vader [naam vader] hebben op 6 oktober 2017 ter zitting vragen beantwoord en inlichtingen verstrekt.
OVERWEGINGEN
Feiten
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
[naam vader] , de vader van de in de bijlage bij deze uitspraak achter nummer 5 en 6 vermelde [naam 1] , heeft een rol gespeeld in het kader van de dienstverlening voor een binnenvaart die bestaat uit het beschikbaar stellen van binnenvaartpersoneel dat bij hem in dienst was. Zijn activiteiten op dit gebied zijn gestart in Nederland ( [vestigingsplaats] ) en op een gegeven moment geheel of gedeeltelijk verplaatst naar Luxemburg en juridisch ondergebracht bij [vennootschap 1] en [vennootschap 2] , vennootschappen naar Luxemburgs recht die op respectievelijk 3 mei 2010 en 15 april 2013 failliet zijn verklaard. Op achtereenvolgens
19 oktober 2012 en 5 juni 2013 zijn de statutair te Cyprus gevestigde rechtspersoon [naam Ltd.] en de statutair in Liechtenstein gevestigde rechtspersoon [naam AG] opgericht. Aanvankelijk was [naam vader] directeur-grootaandeelhouder van [naam Ltd.] . Later nam zijn zoon [naam 1] deze positie over. Weer later werden [naam vader] en [naam 1] beiden bestuurslid van [naam AG] . Ter zitting van de Raad heeft [naam vader] verklaard dat [naam Ltd.] . en [naam AG] inmiddels slapende vennootschappen zijn en dat de beschreven dienstverlening – die eerst werd gecoördineerd vanuit Nederland, vervolgens vanuit Luxemburg, daarna vanaf Cyprus en ten slotte vanuit Liechtenstein – per 31 december 2015 definitief is gestaakt.
Bij brief van 25 april 2013 heeft de toenmalige Cypriotische advocaat van [naam Ltd.] appellant verzocht om, ter bevordering van de afgifte door het bevoegde Cypriotische orgaan van A1-verklaringen – verklaringen inzake de toepasselijke sociale zekerheidswetgeving – te bevestigen dat ingevolge de per 1 mei 2010 in werking getreden Verordening (EG) nr. 883/2004 (Vo 883/2004) op, onder anderen, de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde natuurlijke personen de Cypriotische socialezekerheidswetgeving van toepassing is over de periodes waarin zij in twee of meer lidstaten van de Europese Unie (EU) hebben gewerkt in de binnenvaart en zouden werken voor [naam Ltd.] .
Naar aanleiding van de onder 1.2 vermelde brief heeft appellant onderzoek verricht. Daarbij is [naam Ltd.] bij herhaling in de gelegenheid gesteld opheldering te verschaffen over al dan niet in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden en is uitgebreid gecorrespondeerd.
In maart 2014 is binnen [naam Ltd.] het volgende bericht bekendgemaakt: “Aan: Alle werknemers van [naam Ltd.]Via deze weg wil ik u allen bekend maken met het feit dat wij op 1 mei 2014 gaan stoppen met ons kantoor in Cyprus . Wij zijn warm onthaald om Cyprus binnen te komen en daar een bedrijf op te richten. Volgens de instanties daar was het geen enkel probleem om de A1 en de E106 formulieren af te geven. Helaas is het tot op de dag van vandaag nog niet mogelijk geweest ondanks de vele gesprekken daar gevoerd door [naam 1] .Om problemen in de toekomst te voorkomen kunnen wij niet blijven afwachten en kunnen wij als laatste optie jullie in LIECHTENSTEIN onderbrengen. Liechtenstein is ongeveer te vergelijken met Luxemburg. Het vakantiegeld en de extra pensioen aanvulling komen te vervallen. [naam 5] zal deze weken de schepen bezoeken en een kort gesprekje met jullie houden en zal proberen al jullie vragen te beantwoorden. Indien er dringende vragen zijn is [naam 6] ook bereikbaar.”
Bij brief van 17 juni 2014 is appellant namens [naam Ltd.] en betrokkenen in gebreke gesteld. 1.6. Hierop heeft appellant bij besluiten van 24 juni 2014 onder verwijzing naar Vo 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 (Vo 987/2009) vastgesteld dat de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde natuurlijke personen verplicht verzekerd zijn voor de Nederlandse werknemers- en volksverzekeringen over de periodes waarin zij als Rijnvarenden in twee of meer lidstaten van de EU hebben gewerkt voor [naam Ltd.] . Daartoe is overwogen dat op basis van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld dat de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde natuurlijke personen niet een substantieel gedeelte van hun werkzaamheden hebben verricht in Nederland. Bij de besluiten van 24 juni 2014 heeft appellant (niet als voorlopig gekwalificeerde) A1-verklaringen gevoegd waarin is vermeld dat op elk van de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde natuurlijke personen ingevolge
Vo 883/2004 de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is. Appellant heeft het bevoegde Cypriotische orgaan, in aansluiting op eerder contact, bij bericht van 24 juni 2014 van een en ander op de hoogte gesteld.
Tegen de onder 1.6 vermelde besluiten heeft mr. Weermeijer namens [naam Ltd.] en betrokkenen bij appellant bezwaarschriften ingediend.
Naar aanleiding van de onder 1.7 vermelde bezwaarschriften heeft appellant opnieuw onderzoek verricht. In dat kader zijn [naam Ltd.] en betrokkenen andermaal bij herhaling in de gelegenheid gesteld opheldering te verschaffen over al dan niet in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden en is opnieuw uitgebreid gecorrespondeerd.
Bij besluiten van 12 december 2014 en 15 december 2014 (bestreden besluiten) heeft appellant de namens [naam Ltd.] en betrokkenen gemaakte bezwaren tegen de onder 1.6 vermelde besluiten ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 13 van Vo 883/2004 en artikel 14, achtste lid, van Vo 987/2009. Het besluit dat betrekking heeft op de verzekeringspositie van [naam 1] is op gewijzigde gronden gehandhaafd, in die zin dat dit besluit alsnog is gebaseerd op de overweging dat niet is aangetoond dat [naam 1] zijn woonplaats in 2013 van Nederland naar Cyprus heeft verlegd, dat mag worden aangenomen dat ook hij in de relevante periode in twee of meer lidstaten van de EU werkzaamheden heeft verricht, en dat ook in zijn geval niet kan worden vastgesteld dat hij in de relevante periode niet een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden in Nederland heeft verricht.
Tegen de bestreden besluiten is namens [naam Ltd.] en betrokkenen beroep ingesteld.
Voor een meer gedetailleerde weergave van wat is voorafgegaan aan elk van de aangevallen uitspraken wordt verwezen naar de aangevallen uitspraken.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank – in essentie – geoordeeld:
- dat alle in de bijlage bij deze uitspraak vermelde natuurlijke personen, met inbegrip van
[naam 1] , ten tijde van belang in Nederland woonden,
- dat alle in de bijlage bij deze uitspraak vermelde natuurlijke personen, met inbegrip van
[naam 1] , ten tijde van belang in loondienst van (of in het geval van [naam 1] ook als directeur-grootaandeelhouder van) [naam Ltd.] . werkzaamheden plachten te verrichtten in twee of meer lidstaten van de EU,
- dat niet onomstotelijk vast is komen te staan dat [naam Ltd.] . ten tijde van belang haar zetel te Cyprus had, maar dat dit evenmin onaannemelijk is geworden, en - dat appellant bij de bestreden besluiten ten onrechte besluiten heeft gehandhaafd waarbij
– louter op grond van het algemene vermoeden dat een substantieel gedeelte van de in aanmerking te nemen werkzaamheden is verricht in Nederland – eenzijdig is vastgesteld dat op alle werknemers van [naam Ltd.] en [naam 1] de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat
appellant de procedurevoorschriften die zijn opgenomen in artikel 16 van Vo 987/2009 niet heeft nageleefd. Op basis van in hoofdzaak het voorgaande heeft de rechtbank de beroepen van [naam Ltd.] en betrokkenen onder verwijzing naar de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en appellant opgedragen om binnen twaalf weken na 30 maart 2016 nieuwe besluiten op bezwaar te nemen. Verder heeft de rechtbank proceskostenveroordelingen uitgesproken en bepaald dat appellant het namens [naam Ltd.] en betrokkenen betaalde griffierecht moet vergoeden. Op de namens [naam Ltd.] en betrokkenen ingediende verzoeken om schadevergoeding is afwijzend beslist.
Appellant heeft in het kader van zijn hoger beroepen verzocht om de aangevallen uitspraken op de daartoe aangevoerde gronden te vernietigen, behoudens de in de aangevallen uitspraken opgenomen afwijzende beslissingen op verzoeken om schadevergoeding. Verder heeft appellant verzocht om de beroepen van [naam Ltd.] en betrokkenen tegen de bestreden besluiten alsnog ongegrond te verklaren. Appellant bestrijdt niet dat [naam Ltd.] is aan te merken als de enige werkgever van de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde Rijnvarenden. Appellant gaat er echter van uit dat [naam Ltd.] , al dan niet tezamen met andere buiten Nederland gevestigde rechtspersonen, deel uitmaakt van één onderneming met één in aanmerking te nemen ondeelbare bedrijfsactiviteit (payrolling ten behoeve van de Rijnvrachtvaart) waarvan de zetel zich ten tijde in geding voor de toepassing van Vo 883/2004 feitelijk in Nederland bevond.
[naam Ltd.] en betrokkenen hebben in het kader van hun incidentele hoger beroepen in hoofdzaak gesteld dat op de daartoe aangevoerde gronden de Cypriotische socialezekerheidswetgeving van toepassing is op de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde natuurlijke personen en dat er voor hen te Cyprus premies zijn afgedragen. Volgens [naam Ltd.] en betrokkenen leiden de door appellant afgegeven A1-verklaringen tot een met Vo 883/2004 onverenigbare dubbele verzekeringsplicht en tot dubbele heffingen. [naam Ltd.] en betrokkenen hebben verzocht om de aangevallen uitspraken te bevestigen met verbetering van de gronden en onder toekenning van schadevergoeding wegens onrechtmatige besluitvorming en overschrijding van de redelijke termijn. Ter zitting is desgevraagd namens [naam Ltd.] en betrokkenen te kennen gegeven dat zij in de eerste plaats zo snel mogelijk een definitief inhoudelijk oordeel willen over de rechtmatigheid van de door appellant afgegeven
A1-verklaringen en de weigering van appellant om te bevestigen dat de Cypriotische socialezekerheidswetgeving van toepassing is op de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde natuurlijke personen. Een oordeel van de Raad over een aantal formele en procedurele kanten van de voorliggende zaken achten zij nog slechts van belang voor zover dit bijdraagt tot het oordeel over de rechtmatigheid van de afgegeven beslissingen en A1-verklaringen.
[naam Ltd.] en betrokkenen hebben beargumenteerd verweer gevoerd tegen wat appellant in zijn hoger beroepen heeft betoogd. Appellant heeft zijn zienswijze naar voren gebracht omtrent de namens [naam Ltd.] en betrokkenen incidenteel ingestelde hoger beroepen.
Bij brief van 19 juni 2017 hebben [naam Ltd.] en betrokkenen, na ingebrekestelling en sommatie bij brief van 17 mei 2017 gericht aan appellant, beroepen ingesteld tegen het
– beweerdelijk – niet tijdig nemen van besluiten ter uitvoering van de aangevallen uitspraken. Appellant heeft bij brief van 14 juli 2017 gereageerd op deze beroepen en heeft daarbij aangevoerd dat op grond van artikel 8:106, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, in verbinding met artikel 9 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, de werking van de aangevallen uitspraken van de rechtbank wordt opgeschort totdat op de hoger beroepen is beslist.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Waar hierna wordt gerefereerd aan de ‘periodes in geding’ wordt daarmee gedoeld op de periodes waarin de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde natuurlijke personen voor [naam Ltd.] werkten. Deze periodes kunnen van persoon tot persoon enigszins verschillen, maar vallen allemaal in de jaren 2013 en 2014.
Relevante bepalingen van Unierecht
Materiële bepalingen
Per 1 mei 2010 is Vo 883/2004 in werking getreden. Voor de beoordeling van de voorliggende zaken is met name artikel 13, eerste lid, van deze verordening van belang. Deze bepaling luidt, voor zover in deze gedingen van belang:
“1. Op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, is van toepassing:
a. a) de wetgeving van de lidstaat waar hij woont, indien hij aldaar een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht, of
b) indien hij niet een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht in de lidstaat waar hij woont:
i. i) de wetgeving van de lidstaat waar de zetel of het domicilie van de onderneming of de werkgever zich bevindt, indien hij in dienst is van één onderneming of werkgever (…).”
In Vo 987/2009 (de toepassingsverordening) is verduidelijkt hoe artikel 13 van
Vo 883/2004 moet worden uitgelegd en toegepast. Artikel 14, lid 5 bis, van Vo 987/2009, voor zover hier van belang, luidt:
“Voor de toepassing van titel II van de basisverordening wordt onder „zetel of domicilie” verstaan, de zetel of domicilie waar de voornaamste beslissingen betreffende de onderneming worden genomen en waar de centrale bestuurstaken ervan worden uitgeoefend. (…).”
In artikel 14, leden 8 en 10, van Vo 987/2009 is bepaald:
“8. Voor de toepassing van artikel 13, leden 1 en 2, van de basisverordening betekent een ‘substantieel gedeelte van de werkzaamheden die in loondienst of anders dan in loondienst in een lidstaat worden verricht’ dat een kwantitatief substantieel deel van alle werkzaamheden in loondienst of anders dan in loondienst daar wordt verricht, zonder dat het hierbij noodzakelijkerwijs om het grootste deel van deze werkzaamheden hoeft te gaan. De beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat wordt verricht, gebeurt mede op grond van de volgende indicatieve criteria:
a. a) in geval van een werkzaamheid in loondienst, de arbeidstijden/of de bezoldiging, (…)
b) (…).
In het kader van een algemene beoordeling geldt een aandeel van minder dan 25% voor de bovengenoemde criteria als indicatie dat een substantieel gedeelte van de werkzaamheden niet in de betrokken lidstaat wordt verricht.
9. (…)
10. Voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving op grond van de leden 8 en 9, houden de betrokken organen rekening met de verwachte situatie in de volgende twaalf kalendermaanden.”
Vo 883/2004 voorziet niet in aanwijsregels specifiek voor Rijnvarenden. Wel is op
11 februari 2011, met terugwerkende kracht tot 1 mei 2010, de tussen de EU-lidstaten België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland gesloten zogenoemde Rijnvarendenovereenkomst in werking getreden (Stcrt. nr. 3397 van 25 februari 2011, als gerectificeerd in Stcrt. nr. 3397 van 7 maart 2011). Op grond van artikel 4 van de Rijnvarendenovereenkomst is op de Rijnvarende slechts de sociale zekerheidswetgeving van toepassing van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan volgens de Rijnvaartverklaring de exploitant van het schip, waarop de Rijnvarende arbeid verricht, gevestigd is. De Rijnvarendenovereenkomst strekt ertoe dat, binnen haar werkingssfeer, deze aanwijsregel alsnog voorrang krijgt ten opzichte van de algemene aanwijsregels die opgenomen zijn in Vo 883/2004. Zwitserland is in augustus 2012, met terugwerkende kracht tot 1 april 2012, toegetreden tot de Rijnvarendenovereenkomst. Andere staten zijn niet tot de Rijnvarendenovereenkomst toegetreden. Daarom gelden er sinds 1 mei 2010 binnen de Europese Unie (EU) en de Europese Economische Ruimte (EER) voor Rijnvarenden twee van elkaar verschillende sets aanwijsregels: de algemene aanwijsregels en de aanwijsregels opgenomen in de Rijnvarendenovereenkomst. De Rijnvarendenovereenkomst is bindend tussen de staten die tot die overeenkomst zijn toegetreden, maar niet in de verhouding tussen deze staten en staten die niet tot deze overeenkomst zijn toegetreden, zoals Cyprus en Liechtenstein .
Procedurevoorschriften
In artikel 16 van Vo 987/2009 zijn de procedurevoorschriften opgenomen die in acht moeten worden genomen bij de toepassing van artikel 13 van Vo 883/2004. Artikel 16 van Vo 987/2009 luidt:
“1. Degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden verricht, stelt het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats, daarvan in kennis.
2. Het aangewezen orgaan van de woonplaats stelt onverwijld de op de betrokkene toepasselijke wetgeving vast, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en artikel 14 van de toepassingsverordening. Deze aanvankelijke vaststelling heeft een voorlopig karakter. Het orgaan brengt de aangewezen organen van elke lidstaat waar werkzaamheden worden verricht op de hoogte van zijn voorlopige vaststelling.
3. De voorlopige vaststelling van de toepasselijke wetgeving, bedoeld in lid 2, wordt definitief binnen twee maanden nadat de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen ervan in kennis zijn gesteld overeenkomstig lid 2, tenzij de wetgeving reeds definitief is vastgesteld op basis van lid 4, of tenzij ten minste een van de betrokken organen de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen organen aan het eind van de periode van twee maanden ervan in kennis stelt dat het nog niet met de vaststelling kan instemmen of hierover een ander standpunt inneemt.
4. Indien onzekerheid betreffende de vaststelling van de toepasselijke wetgeving noopt tot contacten tussen de organen of autoriteiten van twee of meer lidstaten wordt, op verzoek van een of meer van de door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten aangewezen organen of van de bevoegde autoriteiten zelf, de op de betrokkene toepasselijke wetgeving in onderlinge overeenstemming vastgesteld, met inachtneming van artikel 13 van de basisverordening en de desbetreffende bepalingen van artikel 14 van de toepassingsverordening. Indien er een verschil van mening bestaat tussen de betrokken organen of bevoegde autoriteiten, streven deze instanties naar een akkoord overeenkomstig bovengenoemde voorwaarden; artikel 6 van de toepassingsverordening is van toepassing.
5. Het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving voorlopig of definitief van toepassing is verklaard, stelt de betrokkene onverwijld in kennis.
6. Indien de betrokkene nalaat de in lid 1 vermelde informatie te verstrekken, wordt dit artikel toegepast op initiatief van het door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van woonplaats aangewezen orgaan, zodra het, eventueel via een ander betrokken orgaan, in kennis is gesteld van de situatie van de betrokkene.”
In artikel 6 van Vo 987/2009 is geregeld dat in een periode waarin de lidstaten van mening verschillen over welke socialezekerheidswetgeving van toepassing is, de wetgeving van één van deze lidstaten voorlopig op de betrokkene wordt toegepast. Verder zijn in artikel 6 van Vo 987/2009 regels gegeven aan de hand waarvan moet worden bepaald welke socialezekerheidswetgeving in dat geval voorlopig moet worden toegepast. Voorlopig geïncasseerde premies en betaalde uitkeringen moeten de organen van de betrokken lidstaten met elkaar verrekenen volgens titel IV, hoofdstuk III van Vo 987/2009.
Besluiten gebaseerd op beredeneerde vermoedens
Bij de aangevallen uitspraken is door de rechtbank geoordeeld dat appellant bij de bestreden besluiten ten onrechte besluiten heeft gehandhaafd waarbij op grond van het vermoeden dat een substantieel gedeelte van de in aanmerking te nemen werkzaamheden is verricht in Nederland, eenzijdig is vastgesteld dat, over de periodes in geding, op alle werknemers van [naam Ltd.] . de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat appellant de procedurevoorschriften die zijn opgenomen in artikel 16 van Vo 987/2009 niet heeft nageleefd.
Appellant heeft hiertegen kort samengevat aangevoerd dat hij zich, bij gebreke van voldoende feitelijke gegevens als gevolg van gebrek aan medewerking van [naam Ltd.] en betrokkenen, mocht baseren op beredeneerde vermoedens ten aanzien van de feiten.
De Raad onderkent dat appellant meerdere pogingen heeft gedaan om zich de gegevens te verschaffen die hij nodig had om tot een deugdelijk gemotiveerde beslissing te komen, dat de door appellant gevraagde gegevens relevant waren en dat deze gegevens binnen het bewijsdomein van [naam Ltd.] en betrokkenen lagen. Werknemers in de internationale transportsector moeten immers, geholpen door hun werkgever, aannemelijk kunnen maken (bijvoorbeeld door het overleggen van vaartijdenboekjes, dienstroosters, reisschema’s of andere gegevens) hoe hun werkzaamheden zijn onderverdeeld in arbeidstijd en arbeidsverrichtingen in de EU-lidstaat waar zij wonen en arbeidstijd en arbeidsverrichtingen in andere EU-lidstaten. Werkgevers in de internationale transportsector moeten aannemelijk kunnen maken dat de werkelijke zetel van hun onderneming gelijk is aan de statutaire zetel van hun onderneming. De Raad ziet in dat appellant slechts als gevolg van de weigerachtige houding van [naam Ltd.] en betrokkenen ertoe is gekomen, de besluiten op beredeneerde vermoedens te baseren.
Deze omstandigheid vormt echter geen rechtvaardiging om, zoals in deze gedingen is gebeurd, de toepasselijke socialezekerheidswetgeving eenzijdig definitief vast te stellen op basis van een vermoeden. Voorlopige vaststellingen als bedoeld in artikel 16 van
Vo 987/2009 mogen, anders dan definitieve besluiten, wel op vermoedens worden gebaseerd, als en voor zover werknemers en werkgevers binnen hun bewijsdomein tekortschieten in het verstrekken van relevante informatie. Indien appellant de procedurevoorschriften van artikel 16 van Vo 987/2009 in acht neemt en de bevoegde organen van de andere EU-lidstaten waar werkzaamheden worden verricht daar uitdrukkelijk of stilzwijgend mee instemmen, kunnen zulke voorlopige vaststellingen al na twee maanden definitief worden. In geval van bezwaar van de andere betrokken staten kan nader onderzoek plaatsvinden. Als de betrokken lidstaten niet tot overeenstemming komen, kan de zaak desnoods uiteindelijk aan de Administratieve Commissie worden voorgelegd.
Onzekerheid over voor de vaststelling van de toepasselijke socialezekerheidswetgeving relevante feiten noopt – ook gelet op het belang dat werknemers hebben bij een snelle beslissing over hun verzekeringspositie – niet tot telkens herhaalde pogingen om alle feiten die behoren tot het bewijsdomein van werknemers en werkgevers alsnog boven tafel te krijgen en tot op vermoedens gebaseerde eenzijdige vaststellingen, maar tot onverwijlde voorlopige vaststellingen en tot contacten tussen, in deze gedingen, appellant en de bevoegde organen van de andere Rijnoeverstaten en Cyprus .
Toepassing van de algemene aanwijsregels op betrokkenen
Zetelvereiste
4.3.1.1. De Raad zal in de eerste plaats beoordelen of het standpunt van appellant kan worden onderschreven, dat [naam Ltd.] voor de toepassing van artikel 13, eerste lid, van Vo 883/2004 kan worden geacht, zijn zetel te hebben in Nederland. Indien dit het geval is, is voor de toepassing van die bepaling immers niet meer van belang of betrokkenen een substantieel deel van hun arbeid in hun woonland Nederland hebben verricht.
4.3.1.2. Uit artikel 14, lid 5 bis, van Vo 987/2009 is af te leiden dat bij de beantwoording van de vraag in welke EU-lidstaat zich voor de toepassing van artikel 13, eerste lid, van Vo 883/2004 de zetel bevindt van een werkgever of onderneming, niet wordt volstaan met de beoordeling van een in hoofdzaak op een statutaire vestigingsplaats gebaseerde papieren werkelijkheid. Op grond van deze bepaling moet worden bezien waar de voornaamste beslissingen betreffende de onderneming worden genomen en waar de centrale bestuurstaken ervan worden uitgeoefend.
4.3.1.3. De Administratieve Commissie biedt in de ‘Praktische gids over de toepasselijke wetgeving in de EU, de EER en Zwitserland’ (de Praktische gids) een aantal richtsnoeren voor de toepassing van artikel 14, lid 5 bis, van Vo 987/2009. Aan deze gids wordt het volgende ontleend:
“Bij de toepassing van de definitie van artikel 14, lid 5, onder a), van Verordening 987/2009 kan het orgaan in de lidstaat van de woonplaats, op grond van de beschikbare informatie of in nauwe samenwerking met het orgaan waar de werkgever zijn zetel of vestigingsplaats heeft, de volgende criteria in beschouwing nemen:
- -
-
de plaats waar de onderneming haar statutaire zetel en bestuur heeft;
- -
-
het aantal maanden/jaren dat de onderneming in de lidstaat is gevestigd;
- -
-
het aantal administratieve medewerkers dat in het betreffende kantoor
werkzaam is;
- -
-
de plaats waar het merendeel van de contracten van de onderneming met haar klanten wordt gesloten;
- -
-
het kantoor dat het ondernemingsbeleid en operationele zaken bepaalt;
- -
-
de plaats waar de belangrijkste financiële taken, met inbegrip van bankieren, worden uitgevoerd;
- -
-
de plaats die op grond van EU-verordeningen is aangewezen als de plaats die verantwoordelijk is voor het beheer en het bijhouden van de administratie in verband met wettelijke voorschriften van de betreffende sector waar de onderneming in actief is;
- -
-
de plaats waar de werknemers worden aangeworven.
Indien organen na het overwegen van de bovenstaande criteria nog steeds niet kunnen uitsluiten dat de statutaire zetel een "brievenbusonderneming" is, dan dient de betrokkene te worden onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat waar het kantoor is gevestigd waarmee hij, in termen van de uitvoering van zijn werkzaamheden in loondienst, de nauwste banden heeft.
4.3.1.4. Tijdens de zittingen van de Raad hebben [naam 2] , [naam 7] ,
[naam vader] en [naam 1] , in aanvulling op de namens [naam Ltd.] en betrokkenen in beroep en hoger beroep overgelegde stukken, uitvoerig toegelicht wat aan de oprichting van [naam Ltd.] is voorafgegaan, wie – naast het uitgeleende binnenvaartpersoneel – voor [naam Ltd.] hebben gewerkt, welke werkzaamheden te Cyprus zijn verricht en welke in de Rijnoeverstaten, over welke middelen [naam Ltd.] heeft beschikt en hoe de bedrijfsuitoefening van [naam Ltd.] . overigens concreet vorm gegeven is. De tijdens de zittingen van de Raad afgelegde verklaringen zijn consistent, overtuigend en bevestigen, evenals de in beroep en hoger beroep overgelegde stukken, het beeld dat in de periodes in geding de voornaamste beslissingen betreffende [naam Ltd.] werden genomen te Cyprus en dat daar ook de centrale bestuurstaken werden uitgeoefend. Verder is voor de Raad genoegzaam komen vast te staan dat [naam Ltd.] in een mate waarin dat bij het ter beschikking stellen van personeel voor werkzaamheden als de onderhavige mogelijk is, een daadwerkelijke band met haar werknemers heeft onderhouden. Van een brievenbusonderneming of van een zuivere payroll-situatie is derhalve geen sprake.
4.3.1.5. Voor de stelling van appellant dat de werkelijke zetel van [naam Ltd.] zich in de periodes in geding voor de toepassing van Vo 883/2004 heeft bevonden in Nederland, is onvoldoende onderbouwing gevonden. Niet is aannemelijk gemaakt dat [naam vader] in de periodes in geding, anders dan incidenteel, vanuit Nederland (bestuurlijke) werkzaamheden heeft verricht voor [naam Ltd.] . Dat [naam 1] anders dan vanuit Cyprus bestuurlijke werkzaamheden voor [naam Ltd.] heeft verricht, is evenmin aannemelijk geworden. Er is niet onderbouwd dat sprake was van kantoorruimte in Nederland. Ten slotte is niet gebleken van een verweven bedrijfsvoering door meerdere onderling verweven rechtspersonen, waarvan het centrum zich in Nederland bevindt.
4.3.1.6. Met betrekking tot de stelling van appellant dat in dit geval sprake is van misbruik van regelgeving, merkt de Raad het volgende op. De door het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) gewaarborgde vrijheid van vestiging omvat het recht voor vennootschappen om zich om te zetten in een vennootschap naar het recht van een andere EU-lidstaat. Dit geldt ook wanneer de vennootschap haar voornaamste economische activiteiten blijft ontplooien in EU-lidstaten waar ze eerder al actief was. Het enkele feit dat een vennootschap haar statutaire zetel wil verplaatsen met als wezenlijk doel elders in aanmerking te komen voor gunstiger wetgeving, levert geen bedrog of misbruik op en doet geen afbreuk aan de vrijheid van vestiging. Zie naar analogie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in de zaak Polbud – Wykonawstwo (C‑106/16, EU:C:2017:804).
4.3.1.7. Gelet op 4.3.1.1 tot en met 4.3.1.5 gaat de Raad er van uit dat [naam Ltd.] in de periodes in geding voor de toepassing van Vo 883/2004 haar zetel had te Cyprus . Derhalve moet de vraag worden beantwoord of de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde Rijnvarenden in de periodes in geding al dan niet een substantieel gedeelte van hun werkzaamheden hebben verricht in hun woonland Nederland.
Beoordeling van de omvang van de arbeid
4.3.2.1. In artikel 14, leden 8 en 10, van Vo 987/2009 (aangehaald onder 4.1.3) is verduidelijkt wat voor de toepassing van artikel 13 van Vo 883/2004 moet worden verstaan onder een ‘substantieel gedeelte van de werkzaamheden’.
4.3.2.2. De Administratieve Commissie biedt in de ‘Praktische gids over de toepasselijke wetgeving in de EU, de EER en Zwitserland’ (de Praktische gids), deel II, paragraaf 3 en paragraaf 4, een aantal algemene richtsnoeren voor de toepassing van artikel 14, leden 8 en 10, van Vo 987/2009, en een aantal bijzondere richtsnoeren voor de transportsector.
4.3.2.3. In deel II, paragraaf 3, van de Praktische gids is vermeld, voor zover hier van belang:
“Een "substantieel gedeelte van de werkzaamheden" verricht in een lidstaat betekent dat een kwantitatief substantieel deel van alle werkzaamheden daar wordt verricht, zonder dat het hierbij noodzakelijkerwijs om het grootste deel van deze werkzaamheden hoeft te gaan.
De beoordeling of een substantieel gedeelte van de werkzaamheden in een lidstaat wordt verricht, gebeurt mede op grond van de volgende indicatieve criteria: de arbeidstijd en/of het loon.
Indien in het kader van een algemene beoordeling blijkt dat ten minste 25% van de arbeidstijd van een werknemer in de lidstaat van de woonplaats wordt besteed en/of ten minste 25% van zijn loon in de lidstaat van de woonplaats wordt verdiend, dan geldt dit als een indicatie dat een substantieel gedeelte van alle werkzaamheden van de werknemer in die lidstaat wordt verricht.
Hoewel het verplicht is rekening te houden met de criteria arbeidstijd en/of loon, is dat geen uitputtende lijst en mogen er daarnaast andere criteria in overweging worden genomen. Het is aan de aangewezen organen om alle relevante criteria in aanmerking te nemen en de situatie van de betrokkene als geheel te beoordelen vooraleer te beslissen welke wetgeving van toepassing is. (…)”
4.3.2.4. In deel II, paragraaf 4, van de Praktische gids (Substantiële werkzaamheden en werknemers in het internationale vervoer) is vermeld:
(…)
“Voor de beoordeling van een "substantieel gedeelte van de werkzaamheden" bij deze groep werknemers, wordt arbeidstijd als het meest passende criterium beschouwd om een beslissing op te baseren. (…) In gevallen waarbij het aantal arbeidsuren in de lidstaat van de woonplaats moeilijk in te schatten is, kan een nauwkeurigere bestudering van de werkregeling noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving. Sommige werknemers in de vervoerssector hebben vaste arbeidspatronen, vervoerstrajecten en geschatte reistijden. Iemand die een verzoek om een beslissing indient met betrekking tot de toepasselijke wetgeving, dient in redelijke mate te kunnen aantonen (bv. door het overleggen van dienstroosters, reisschema’s of andere gegevens) hoe de werkzaamheden zijn onderverdeeld in arbeidstijd in de lidstaat waar hij woont en arbeidstijd in andere lidstaten. (…)
Gezien de grote verscheidenheid aan arbeidsregelingen die in deze sector kunnen gelden, zou het onmogelijk zijn een beoordelingssysteem voor te stellen dat voor alle omstandigheden geschikt zou zijn. Voor de beoordeling van het substantiële gedeelte van de werkzaamheden voorzien de verordeningen specifiek in een beoordeling van arbeidstijd en loon. De verordeningen voorzien er echter in dat deze criteria als indicatie worden gebruikt in het kader van de beoordeling van de situatie van de betrokkene als geheel. Dat betekent dat de aangewezen organen die verantwoordelijk zijn voor de vaststelling van de toepasselijke wetgeving andere graadmeters kunnen gebruiken dan die in de verordeningen en in deze handleiding worden genoemd, indien zij die geschikter achten voor de betreffende situatie.”
4.3.2.5. De Raad onderschrijft, in grote lijnen, de aangehaalde passages uit de Praktische gids. Appellant zal in vervolg op deze uitspraak allereerst moeten beslissen (en kenbaar maken) aan de hand van welke graadmeters precies wordt beoordeeld of in Nederland wonende Rijnvarenden al dan niet geacht worden een substantieel gedeelte van hun werkzaamheden te verrichten in Nederland. Het komt de Raad op voorhand niet onaanvaardbaar voor dat appellant er in dit verband vanuit gaat dat Rijnvarenden in Nederland werken gedurende het gedeelte van hun diensttijd waarin de schepen waarop zij hun werkzaamheden verrichten zich op de Nederlandse binnenwateren bevinden. Indien er geen rekening gehouden wordt met slaap- en rustdiensten aan boord van de schepen gedurende de tijd dat deze buiten Nederland varen, hoeft er ook geen rekening te worden gehouden met slaap- en rustdiensten aan boord van de schepen gedurende de tijd dat deze in Nederland varen.
4.3.2.6. Nadat appellant heeft beslist aan de hand van welke graadmeters precies wordt beoordeeld of in Nederland wonende Rijnvarenden al dan niet geacht worden een substantieel gedeelte van hun werkzaamheden te verrichten in Nederland, dient appellant in deze gedingen aan de hand van de inmiddels beschikbare gegevens opnieuw, en dit keer voorlopig, vast te stellen of de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde Rijnvarenden over de periodes in geding verplicht verzekerd zijn voor de Nederlandse werknemers- en volksverzekeringen.
Rijnvarendenovereenkomst – door Liechtenstein afgegeven A1-verklaringen
Appellant heeft gesteld dat in gevallen waarin toepassing van artikel 13, eerste lid, van Vo 883/2004 leidt tot aanwijzing van (niet de Cypriotische maar) de Nederlandse wetgeving, nog slechts staten bij de situatie betrokken zijn die partij zijn bij de Rijnvarendenovereenkomst. In dat geval dient in de visie van appellant de toepasselijke wetgeving te worden vastgesteld met toepassing van artikel 4 van de Rijnvarendenovereenkomst.
In de onderhavige gedingen is primair sprake van een wetsconflict tussen het woonland van de werknemer en de zetelstaat van de werkgever. In gevallen waarin de werkgever stelt in een EU-lidstaat, niet zijnde een Rijnoeverstaat, zijn zetel te hebben, regelt primair de op het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU) gebaseerde Vo 883/2004 de rechtsbetrekkingen tussen de betrokken staten. Als de toepassing van deze verordening leidt tot de aanwijzing van de wetgeving van het woonland, zijnde een Rijnoeverstaat, staat naar het oordeel van de Raad niets eraan in de weg dat het woonland vervolgens onder toepassing van artikel 16, eerste lid, van die verordening in overeenstemming met andere Rijnoeverstaten in het belang van de Rijnvarenden (met name een gelijke socialeverzekeringssituatie voor alle personeel aan boord van het zelfde schip) een uitzondering op de regel van artikel 13, eerste lid, van Vo 883/2004 vaststelt. De Raad ziet hier een zekere analogie met situaties als bestreken door artikel 30, eerste en vierde lid, van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht.
Het bovenstaande betekent het volgende. Indien en voor zover uit nadere individuele beoordelingen volgt dat op de Rijnvarenden die zijn vermeld in de bijlage bij deze uitspraak en op wie over de periodes in geding ingevolge de aanwijsregels die zijn opgenomen in artikel 13 van Vo 883/2004 de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is, moet worden onderzocht waar ten tijde in geding de onderneming was gezeteld die het Rijnvaartschip exploiteerde waarop de werknemer voer.
Hangende de procedures is in een aantal gevallen gebleken dat het bevoegde Liechtensteinse orgaan, zonder vooroverleg met appellant, met betrekking tot in de bijlage bij deze uitspraak vermelde Rijnvarenden eerder A1-verklaringen over 2014 heeft afgegeven dan appellant. Appellant heeft ter zitting van de Raad te kennen gegevens dat appellant deze A1-verklaringen zal respecteren indien en zolang het bevoegde Liechtensteinse orgaan ze niet intrekt of ongeldig verklaart.
Conclusie betreffende de Rijnvarenden 4.5.1. In het licht van het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de bestreden besluiten die betrekking hebben op de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde Rijnvarenden bij de aangevallen uitspraken terecht zijn vernietigd. Appellant zal de over de periodes in geding op de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde Rijnvarenden toepasselijke socialezekerheidswetgeving opnieuw, en dit keer uitdrukkelijk voorlopig, vast moeten stellen en naast het bevoegde Cypriotische orgaan de bevoegde organen van de andere Rijnoeverstaten waar werkzaamheden werden verricht daarvan op de hoogte moeten brengen.
Indien appellant de bevoegde organen van de andere Rijnoeverstaten waar werkzaamheden zijn verricht niet in overeenstemming met de in artikel 16 van Vo 987/2009 opgenomen procedurevoorschriften op de hoogte brengt van zijn voorlopige vaststellingen en de daarmee verknochte A1-verklaringen, en daarmee de andere betrokken lidstaten de mogelijkheid onthoudt om hiertegen bezwaar te maken, kan dit worden aangemerkt als een schending op van het beginsel van loyale samenwerking, zoals dat is neergelegd in artikel 4, lid 3, van het VEU. In dit verband wordt – onder verwijzing naar artikel 5 van Vo 987/2009 en de arresten van het HvJEU in de zaken Herbosch Kiere (C‑2/05, EU:C:2006:69) en
A-Rosa Flussschiff GmbH (C-620/15, EU:C:2017:309) – herinnerd aan de bindende kracht van de door appellant afgegeven A1-verklaringen buiten Nederland. Zelfs de hoogste nationale rechters van andere lidstaten van de EU mogen de door appellant in Nederland afgegeven A1-verklaringen niet ongeldig verklaren. Juist in geval van een complexe problematiek als de onderhavige, moeten de criteria en feiten die voor de toepassing van de regels betreffende de vaststelling van de geldende socialezekerheidswetgeving relevant zijn, worden vastgesteld en beoordeeld met inachtneming van de in artikel 16 van Vo 987/2009 opgenomen procedurevoorschriften. Dat bevoegde organen van andere lidstaten naar zeggen van appellant de procedurevoorschriften van artikel 16 van Vo 987/2009 niet naleven, doet hieraan niet af.
De verzekeringspositie van [naam 1]
Uit de stukken en het verhandelde tijdens de zittingen van de Raad, als onder 4.3.1.4 kort weergegeven, blijkt dat [naam 1] ten tijde van belang uitsluitend te Cyprus heeft gewerkt. Hieruit volgt dat de zaken die betrekking hebben op de verzekeringspositie van
[naam 1] , anders dan de zaken die betrekking hebben op de verzekeringspositie van de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde Rijnvarenden, niet onder het toepassingsbereik vallen van artikel 13 van Vo 883/2004, maar onder het toepassingsbereik van artikel 11, lid 3, onder a, van Vo 883/2004. Daar doet niet aan af dat [naam 1] – abusievelijk – is vermeld op de lijst met namen van Rijnvarenden die gevoegd is bij de onder 1.2 genoemde brief aan appellant en dat appellant daardoor aanvankelijk op het verkeerde been kan zijn gezet.
Ingevolge artikel 11, lid 3, onder a, van Vo 883/2004 is op [naam 1] over de periode waarin hij te Cyprus werkte de Cypriotische socialezekerheidswetgeving van toepassing en niet de Nederlandse. Dit betekent dat het bestreden besluit dat betrekking heeft op de verzekeringspositie van [naam 1] door de rechtbank op onjuiste gronden maar terecht is vernietigd. Appellant moet het besluit van 24 juni 2014 dat betrekking heeft op
[naam 1] bij een nieuw besluit op bezwaar herroepen en de bij dat besluit gevoegde
A1-verklaring intrekken.
5. Beroepen tegen het niet tijdig nemen van besluiten ter uitvoering van de aangevallen uitspraken
In artikel 106, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is bepaald dat de werking van een uitspraak van de rechtbank wordt opgeschort indien hoger beroep is ingesteld en de uitspraak een besluit betreft als bedoeld in artikel 9 van de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. In artikel 9 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak zijn vrijwel alle sociale verzekeringswetten opgenomen.
Bij de door [naam Ltd.] en betrokkenen in deze gedingen bestreden besluiten heeft appellant vastgesteld dat vanaf 1 januari 2013 de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is en niet de Cypriotische. Dit betekent dat deze besluiten betrekking hebben op de vaststelling door appellant van de verzekeringsplicht voor de Nederlandse werknemers- en volksverzekeringen. In artikel 9 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak zijn vrijwel alle Nederlandse werknemers- en volksverzekeringen vermeld. Dit betekent dat de bestreden besluiten aangemerkt moeten worden als te zijn genomen op grond van deze wetten en dat de door appellant ingestelde hoger beroepen ingevolge artikel 106 van de Awb schorsende werking hebben. Appellant was daarom niet verplicht om hangende de hoger beroepen uitvoering te geven aan de aangevallen uitspraken.
6. Algehele conclusie
Uit punt 4.1 tot en met punt 4.6 vloeit voort dat de hoger beroepen van appellant niet slagen en de incidentele hoger beroepen van [naam Ltd.] en betrokkenen wel. De aangevallen uitspraken zullen worden bevestigd met verbetering van gronden. Daarbij zal appellant opgedragen worden om met inachtneming van deze uitspraak binnen twaalf weken na heden alsnog nieuwe besluiten te nemen op de namens [naam Ltd.] en betrokkenen tegen de besluiten van 24 juni 2014 ingediende bezwaren.
Wat onder 5.1 en 5.2 is overwogen leidt tot de slotsom dat de beroepen van [naam Ltd.] en betrokkenen, tegen het – beweerdelijk – niet tijdig nemen van besluiten ter uitvoering van de aangevallen uitspraken, ongegrond moeten worden verklaard.
Gelet op de aard van de betrokken problematiek acht de Raad het niet aangewezen om bij deze uitspraak zelf in de zaak te voorzien. Met het oog op een zo voortvarend mogelijke definitieve afdoening van de voorliggende geschillen ziet de Raad wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door appellant te nemen nieuwe besluiten op bezwaar, alsmede tegen alle nadere voorlopige vaststellingen van de op de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde natuurlijke personen toepasselijke wetgeving over de periodes in geding, door alle belanghebbenden, alleen bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
7. Voorlopige voorziening
Gedurende de behandeling van de hoger beroepen waarover in deze uitspraak wordt geoordeeld is bij de Raad een aantal verzoeken ingediend om voorlopige voorzieningen te treffen. Deze verzoeken (met de registratienummers 17/1404, 17/1738, 17/1739, 17/1740, 17/1742, 17/1743, 17/1744, 17/1745, 17/1746, 17/1747, 17/1749, 17/1750, 17/1751, 17/1752, 17/1753, 17/1754, 17/1755, 17/1756, 17/1757, 17/1758, 17/1759, 17/1760, 17/1761, 17/1762, 17/1768, 17/1769, 17/1770, 17/1772 en 17/4364) zijn op 7 april 2017 ter zitting behandeld en vervolgens ingetrokken in verband met de toezegging dat appellant zal bevorderen dat de ontvanger van de Belastingdienst over 2013 en 2014 geen invorderingsmaatregelen treft tegen de voormalige werknemers van [naam Ltd.] gedurende de behandeling van de hoger beroepen waarover in deze uitspraak wordt geoordeeld.
De Raad acht het aangewezen dat met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening wordt getroffen die inhoudt dat, kort gezegd, de toezegging zoals verwoord in 7.1, ook gestand moet worden gedaan na de dagtekening van deze uitspraak tot zes weken na de datum van de nieuwe besluiten op bezwaar.
8. Schadevergoeding
Hangende de hoger beroepen is namens [naam Ltd.] en betrokkenen opnieuw verzocht om schadevergoedingen.
Met betrekking hiertoe wordt allereerst overwogen dat er geen toereikende grond is om appellant bij deze uitspraak te veroordelen tot vergoeding van door [naam Ltd.] en betrokkenen geleden schade wegens onrechtmatige besluitvorming, omdat – zoals uit het voorgaande blijkt – inmiddels wel definitief vast staat dat de bestreden besluiten ook in hoger beroep geen stand houden, maar nog niet, althans nog niet in alle gevallen, dat, en zo ja ten gevolge waarvan, appellant ten onrechte heeft vastgesteld dat de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde natuurlijke personen over de periodes in geding verplicht verzekerd zijn voor de Nederlandse werknemers- en volksverzekeringen. Hierdoor kan de Raad nog niet beoordelen of aan alle vereisten is voldaan voor het aannemen van een op appellant rustende schadevergoedingsplicht wegens onrechtmatige besluitvorming. Het ligt in de rede dat appellant het schadevergoedingsaspect betrekt bij zijn nadere besluitvorming. De Raad merkt in dit verband nu reeds op dat de langdurig weigerachtige houding van [naam Ltd.] en betrokkenen om tijdig de complete gevraagde informatie aan appellant te verstrekken, mede van invloed is op de beoordeling van mogelijke schadeplichtigheid van appellant.
Voor zover [naam Ltd.] en betrokkenen in aanmerking willen komen voor schadevergoedingen op de grond dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) hangende de hoger beroepen alsnog is overschreden, wordt het volgende overwogen.
De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden moet worden beoordeeld op grond van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld en het processuele gedrag van partijen gedurende de gehele rechtsgang.
De redelijke termijn voor een procedure in drie instanties is in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd.
Indien, zoals in deze gedingen, in hoger beroep wordt gevraagd om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, heeft te gelden dat de vraag of de redelijke termijn is overschreden moet worden beoordeeld naar de stand van zaken ten tijde van de uitspraak op de hoger beroepen. Daarbij wordt de duur van de gehele procedure in ogenschouw genomen. Vergelijk in dit verband overweging 3.13.3 van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
Vanaf juni dan wel juli 2014, toen appellant de bezwaarschriften namens [naam Ltd.] en betrokkenen ontving, tot de datum van deze uitspraak is minder dan vier jaar verstreken. Dit betekent dat in deze uitspraak afwijzend moet worden beslist op de verzoeken namens [naam Ltd.] en betrokkenen om schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijdingen van de redelijke termijn.
9. Proceskosten en griffierecht
Door de rechtbank is bepaald dat appellant het door [naam Ltd.] en betrokkenen voor hun beroepen betaalde griffierecht en de door [naam Ltd.] en betrokkenen in de beroepsfase gemaakte proceskosten moet vergoeden. De Raad bevestigt deze beslissingen. De Raad ziet verder aanleiding om te bepalen dat appellant ook de in hoger beroep door [naam Ltd.] en betrokkenen gemaakte proceskosten moet vergoeden. Het gaat hierbij evenals in de beroepsfase om kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand die overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage forfaitair moeten worden vastgesteld, waarbij per proceshandeling punten worden toegekend en de waarde per punt
– gelet op de datum waarop deze uitspraak wordt gedaan – € 495,- bedraagt. Daartoe is overwogen dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb die aanleiding geven om ten laste van appellant een integrale (bovenforfaitaire) proceskostenveroordeling uit te spreken. In hoger beroep is in de zaken waarin [naam Ltd.] en betrokkenen in het gelijk worden gesteld nagenoeg gelijktijdig en op vergelijkbare gronden rechtsbijstand verleend door dezelfde persoon. Deze zaken worden daarom aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, eerste lid, van het Bpb, zodat zij voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten als één zaak zijn te beschouwen. In deze zaak wordt de vergoeding voor de kosten van verleende rechtsbijstand in hoger beroep vastgesteld op € 3.898,13. Daarbij is 1 punt toegekend voor het indienen van incidenteel hoger beroep/verweerschriften, 0,5 punt voor repliek/dupliek, 0,5 punt voor het schriftelijk verstrekken van inlichtingen, 1 punt voor het op 2 juni 2017 verschijnen ter zitting, en 0,5 punt voor het op 6 oktober 2017 verschijnen ter zitting. In totaal dus 3,5 punten, vermenigvuldigd met factor 1,5 wegens het aantal samenhangende zaken (meer dan 4) en met nogmaals factor 1,5 voor het gewicht van de zaak (zwaar).
Hoewel de aangevallen uitspraken in stand blijven wordt van appellant voor de ingestelde hoger beroepen geen griffierecht geheven op de voet van artikel 8:109, tweede lid, van de Awb. Daartoe is overwogen dat de Raad de gronden van de aangevallen uitspraken heeft verbeterd. Voor de door [naam Ltd.] en betrokkenen incidenteel ingestelde hoger beroepen is ingevolge artikel 8:110, vijfde lid, van de Awb evenmin griffierecht verschuldigd.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- -
-
bevestigt de aangevallen uitspraken, met dien verstande dat appellant wordt opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak binnen twaalf weken na heden nieuwe besluiten te nemen op de namens [naam Ltd.] en betrokkenen tegen de besluiten van 24 juni 2014 ingediende bezwaren;
- -
-
verklaart de beroepen tegen het – beweerdelijk – niet tijdig nemen van besluiten ter uitvoering van de aangevallen uitspraken ongegrond;
- -
-
bepaalt dat beroepen tegen de door appellant te nemen nieuwe besluiten op de tegen de besluiten van 24 juni 2014 ingediende bezwaren, alsmede tegen alle nadere voorlopige vaststellingen van de op de in de bijlage bij deze uitspraak vermelde natuurlijke personen toepasselijke wetgeving over de periodes in geding, alleen bij de Raad kunnen worden ingesteld;
- -
-
treft een voorlopige voorziening die inhoudt dat de toezegging zoals verwoord onder punt 7.1 ook na de dagtekening van deze uitspraak gestand moet worden gedaan, en bepaalt dat deze voorlopige voorziening vervalt zes weken na de bekendmaking van de nieuwe besluiten op bezwaar;
- -
-
wijst af de verzoeken om appellant te veroordelen tot schadevergoedingen, die in deze gedingen zijn gedaan na de aangevallen uitspraken en voorafgaande aan deze uitspraak;
- -
-
veroordeelt appellant in de proceskosten van [naam Ltd.] en betrokkenen in hoger beroep tot een bedrag van € 3.898,13.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en E.E.V. Lenos en M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2017.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) B. Dogan
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip verzekerde.
Meer informatie over beroep in cassatie kan worden gevonden op de website van de Hoge Raad: www.hogeraad.nl.
RB
Registratienummers van de beoordeelde hoger beroepen van appellant, de beoordeelde incidentele hoger beroepen van [naam Ltd.] en betrokkenen, en de door [naam Ltd.] en betrokkenen ingediende beroepen tegen het – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluiten |
Indieners van de beoordeelde hoger beroepen, de beoordeelde incidentele hoger beroepen, en de beoordeelde beroepen tegen het – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluiten |
Aangevallen uitspraken (nrs. 1 t/m 118) beroepen tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen van uitvoeringsbesluiten (nrs. 119 t/m 177) |
|
1. |
16/2703 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 8] ) |
15/2056, ECLI:NL:RBNNE:2016:1421 |
2. |
16/6441 AOW |
[naam 8] , wonende te [woonplaats 1] |
15/2056, ECLI:NL:RBNNE:2016:1421 |
3. |
16/2705 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 8] te [woonplaats 1] ) |
15/2060, ECLI:NL:RBNNE:2016:1422 |
4. |
16/6442 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 8] te [woonplaats 1] ) |
15/2060, ECLI:NL:RBNNE:2016:1422 |
5. |
16/2706 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 1] te [woonplaats 2] ) |
15/2616, ECLI:NL:RBNNE:2016:1424 |
6. |
16/4963 AOW |
[naam Ltd.] ., statutair gevestigd te Cyprus(m.b.t. [naam 1] te [woonplaats 2] ) |
15/2616, ECLI:NL:RBNNE:2016:1424 |
7. |
16/2774 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 9] |
15/2614, ECLI:NL:RBNNE:2016:1423 |
8. |
16/6510 AOW |
[naam 9] |
15/2614, ECLI:NL:RBNNE:2016:1423 |
9. |
16/2775 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 9] |
16/100, |
10. |
16/6511 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 9] ) |
16/100, |
11. |
16/2778 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 10] ) |
15/2154, |
12. |
16/6516 AOW |
[naam 10] |
15/2154, |
13. |
16/2779 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 10] ) |
16/102, ECLI:NL:RBNNE:2016:1616 |
14. |
16/6517 AOW |
[naam Ltd.] ., statutair gevestigd te Cyprus(m.b.t. [naam 10] ) |
16/102, ECLI:NL:RBNNE:2016:1616 |
15. |
16/2709 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 11] ) |
16/42, |
16. |
16/6444 AOW |
[naam Ltd.] ., statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 11] ) |
16/42, |
17. |
16/2710 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 12] |
16/43, |
18. |
16/6445 AOW |
[naam Ltd.] ., statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 12] ) |
16/43, |
19. |
16/2713 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 13] , na zijn pensionering wonende te [woonplaats 3] , Polen) |
16/44, ECLI:NL:RBNNE:2016:1567 |
20. |
16/6447 AOW |
[naam Ltd.] ., statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 13] , na zijn pensionering wonende te [woonplaats 3] , Polen) |
16/44, ECLI:NL:RBNNE:2016:1567 |
21. |
16/2716 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 14] |
16/46, |
22. |
16/6449 AOW |
[naam Ltd.] ., statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 14] ) |
16/46, |
23. |
16/2717 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 15] ) |
16/47, |
24. |
16/6450 AOW |
[naam Ltd.] ., statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 15] |
16/47, |
25. |
16/2719 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 16] ) |
16/48, |
26. |
16/6451 AOW |
[naam Ltd.] ., statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 16] |
16/48, |
27. |
16/2721 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 17] ) |
16/49, |
28. |
16/6453 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 17] ) |
16/49, |
29. |
16/2722 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 18] ) |
16/50, ECLI:NL:RBNNE:2016:1425 |
30. |
16/6454 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 18] ) |
16/50, ECLI:NL:RBNNE:2016:1425 |
31. |
16/2724 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 19] ) |
16/51, ECLI:NL:RBNNE:2016:1573 |
32. |
16/6455 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 19] ) |
16/51, ECLI:NL:RBNNE:2016:1573 |
33. |
16/2725 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 20] ) |
16/52, |
34. |
16/6457 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 20] |
16/52, |
35. |
16/2728 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 21] ) |
16/53, |
36. |
16/6458 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 21] ) |
16/53, |
37. |
16/2730 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 22] ) |
16/54, |
38. |
16/6460 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 22] ) |
16/54, |
39. |
16/2733 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 23] ) |
16/55, |
40. |
16/6462 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 23] ) |
16/55, |
41. |
16/2734 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 24] ) |
16/56, |
42. |
16/6464 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 24] ) |
16/56, |
43. |
16/2735 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 25] ) |
16/57, |
44. |
16/6466 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 25] ) |
16/57, |
45. |
16/2737 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 26] ) |
16/58, |
46. |
16/6468 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 26] ) |
16/58, |
47. |
16/2741 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 27] ) |
16/59, |
48. |
16/6469 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 27] ) |
16/59, |
49. |
16/2742 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 28] ) |
16/60, |
50. |
16/6471 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 28] ) |
16/60, |
51. |
16/2743 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 29] ) |
16/61, |
52. |
16/6472 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 29] ) |
16/61, |
53. |
16/2744 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 30] ) |
16/62, |
54. |
16/6473 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 30] ) |
16/62, |
55. |
16/2745 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 31] ) |
16/63, |
56. |
16/6474 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 31] ) |
16/63, |
57. |
16/2746 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 32] ) |
16/64, |
58. |
16/6477 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 32] ) |
16/64, |
59. |
16/2747 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 33] ) |
16/65, |
60. |
16/6478 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 33] ) |
16/65, |
61. |
16/2748 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 34] ) |
16/66, |
62. |
16/6480 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 34] ) |
16/66, |
63. |
16/2749 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 35] ) |
16/67, |
64. |
16/6482 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 35] ) |
16/67, |
65. |
16/2750 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 36] ) |
16/68, |
66. |
16/6483 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 36] ) |
16/68, |
67. |
16/2751 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 37] ) |
16/69, |
68. |
16/6484 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 37] ) |
16/69, |
69. |
16/2752 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 38] ) |
16/71, |
70. |
16/6485 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 38] ) |
16/71, |
71. |
16/2753 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 39] ) |
16/72, |
72. |
16/6486 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 39] ) |
16/72, |
73. |
16/2754 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 40] ) |
16/73, |
74. |
16/6487 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 40] ) |
16/73, |
75. |
16/2755 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 41] ) |
16/74, ECLI:NL:RBNNE:2016:1595 |
76. |
16/6488 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 41] ) |
16/74, ECLI:NL:RBNNE:2016:1595 |
77. |
16/2756 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 42] ) |
16/75, |
78. |
16/6489 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 43] ) |
16/75, |
79. |
16/2757 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 44] ) |
16/76, |
80. |
16/6490 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 44] ) |
16/76, |
81. |
16/2758 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 45] ) |
16/77, |
82. |
16/6491 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 45] ) |
16/77, |
83. |
16/2759 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 46] ) |
16/78, |
84. |
16/6493 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 46] ) |
16/78, |
85. |
16/2760 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 47] ) |
16/79, ECLI:NL:RBNNE:2016:1600 |
86. |
16/6494 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 47] ) |
16/79, ECLI:NL:RBNNE:2016:1600 |
87. |
16/2761 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 48] ) |
16/81, |
88. |
16/6495 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 48] ) |
16/81, |
89. |
16/2762 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 49] ) |
16/82, |
90. |
16/6496 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 49] ) |
16/82, |
91. |
16/2763 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 50] ) |
16/86, |
92. |
16/6497 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 50] ) |
16/86, |
93. |
16/2764 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 51] ) |
16/87, |
94. |
16/6498 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 51] ) |
16/87, |
95. |
16/2765 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 52] ) |
16/89, |
96. |
16/6499 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b. [naam 52] ) |
16/89, |
97. |
16/2766 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 53] ) |
16/90, |
98. |
16/6500 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 53] ) |
16/90, |
99. |
16/2767 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 54] ) |
16/93, |
100. |
16/6501 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 54] ) |
16/93, |
101. |
16/2768 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 55] ) |
16/94, |
102. |
16/6502 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 55] ) |
16/94, |
103. |
16/2769 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 56] ) |
16/95, |
104. |
16/6503 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 56] ) |
16/95, |
105. |
16/2770 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 57] ) |
16/96, |
106. |
16/6504 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 57] ) |
16/96, |
107. |
16/2771 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 58] |
16/97, |
108. |
16/6505 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 58] ) |
16/97, |
109. |
16/2772 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 59] ) |
16/98, |
110. |
16/6507 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 59] ) |
16/98, |
111. |
16/2773 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 60] ) |
16/99, |
112. |
16/6508 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 60] ) |
16/99, |
113. |
16/2776 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 61] ) |
15/2064, n.g. |
114. |
16/6512 AOW |
[naam 61] |
15/2064, n.g. |
115. |
16/2777 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 61] ) |
16/101, |
116. |
16/6513 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 61] ) |
16/101, |
117. |
16/2715 AOW |
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (m.b.t. [naam 62] ) |
16/45, ECLI:NL:RBNNE:2016:1568 |
118. |
16/6448 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 62] ) |
16/45, ECLI:NL:RBNNE:2016:1568 |
119. |
17/4678 AOW |
[naam 63] |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
120. |
17/4679 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 63] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
121. |
17/4680 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 64] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
122. |
17/4681 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 65] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
123. |
17/4682 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 66] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
124. |
17/4683 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 67] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
125. |
17/4684 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 68] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
126. |
17/4685 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 69] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
127. |
17/4686 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 70] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
128. |
17/4687 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 71] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
129. |
17/4688 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 72] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
130. |
17/4690 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 73] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
131. |
17/4691 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 74] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
132. |
17/4692 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 75] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
133. |
17/4693 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 76] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
134. |
17/4694 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 77] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
135. |
17/4695 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 78] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
136. |
17/4696 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 79] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
137. |
17/4697 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 80] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
138. |
17/4698 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 81] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
139. |
17/4699 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 82] |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
140. |
17/4700 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 83] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
141. |
17/4701 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 84] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
142. |
17/4702 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 85] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
143. |
17/4703 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. P [naam 86] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
144. |
17/4704 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 87] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
145. |
17/4705 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 88] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
146. |
17/4706 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 89] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
147. |
17/4707 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 90] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
148. |
17/4708 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 91] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
149. |
17/4709 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 92] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
150. |
17/4710 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 93] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
151. |
17/4711 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 94] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
152. |
17/4712 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 95] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
153. |
17/4713 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 96] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
154. |
17/4714 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 97] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
155. |
17/4715 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 98] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
156. |
17/4716 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 99] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
157. |
17/4718 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 100] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
158. |
17/4720 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 101] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
159. |
17/4721 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 102] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
160. |
17/4722 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 103] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
161. |
17/4723 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 104] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
162. |
17/4724 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 105] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
163. |
17/4725 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 106] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
164. |
17/4726 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 107] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
165. |
17/4727 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 108] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
166. |
17/4728 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 109] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
167. |
17/4729 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 110] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
168. |
17/4730 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 111] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
169. |
17/4731 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 112] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
170. |
17/4732 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus(m.b.t. [naam 113] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
171. |
17/4733 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 114] |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
172. |
17/4734 AOW |
[naam 115] |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
173. |
17/4735 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 115] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
174. |
17/4736 AOW |
M.J.J. Graven, wonende te Oosterhout |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
175. |
17/4737 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 116] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
176. |
17/4738 AOW |
[naam 117] |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
177. |
17/4739 AOW |
[naam Ltd.] , statutair gevestigd te Cyprus (m.b.t. [naam 117] ) |
Beroep tegen – beweerdelijk – niet tijdig nemen uitvoeringsbesluit |
Bijlage: de bij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 december 2017 (16/2703 e.a.) behorende lijst met de registratienummers van de 177 afgedane hoger beroepen, incidenteel hoger beroepen en beroepen tegen het – beweerdelijk – niet tijdig nemen van uitvoeringsbesluiten, de door partijen opgegeven namen, vestigings- en woonplaatsen, en de kenmerken en vindplaatsen van de 59 aangevallen uitspraken.