Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-12-1978, AW9681, 176/77

Gerechtshof Amsterdam, 14-12-1978, AW9681, 176/77

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 december 1978
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:1978:AW9681
Zaaknummer
176/77
Relevante informatie
3.90 IB

Uitspraak

Het Gerechtshof enz.;

Gezien het beroepschrift, ingediend door X te Z, gericht tegen de uitspraak van de insp. betreffende de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 1974;

Gezien...;

Overwegende dat aan belanghebbende voor het jaar 1974 een aanslag inkomstenbelasting is opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 54.924, welke aanslag, na bezwaar, bij voormelde uitspraak is gehandhaafd;

dat belanghebbende in beroep stelt dat het belastbaar inkomen dient te worden verminderd met de kosten aanvraag van een octrooi ten bedrage van f 2.681 en behoort te worden vastgesteld op f 52.243;

dat de inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van zijn uitspraak;

Overwegende dat op grond van de stukken en het ter zitting verhandelde het volgende is komen vast te staan:

Op het door belanghebbende aangegeven inkomen ad f 52.243 werd bij aanslagregeling een correctie toegepast ad f 2681 wegens kosten aanvraag vaneen octrooi. Deze correctie vormt het enige geschilpunt.

Tijdens het beoefenen van zijn hobby, het tekenen van huizen, heeft belanghebbende een vinding gedaan, bestaande in een instrument waarmee op eenvoudige wijze hoeken en cirkels in elke gewenste verhouding kunnen worden verdeeld. Voor deze vinding heeft belanghebbende octrooi aangevraagd en wel: 21 juni 1974 in Nederland; 23 juni 1975 in de Bondsrepubliek Duitsland; 24 juni 1975 in de Verenigde Staten.

De aanvragen voor Nederland en Duitsland lopen nog. In de VS is het octrooi per 17 januari 1978 verleend.

Belanghebbende heeft in verband met zijn vinding de volgende uitgaven gedaan: in 1974 f 2.681;in 1975 f 5.085; in 1976 f 3.116; in 1977 f 1.733.

De uitgaven in 1974zijn uitsluitend gedaan voor de octrooiaanvrage. In dit jaar zijn de volgende werkzaamheden verricht - octrooiaanvraag door bemiddeling van octrooi- en merkenbureau A (bureau A); - overleg over de mogelijkheid van produktie met de fa. B (een bekend fabrikant van tekengereedschap); - sluiten van een door een advocaat opgestelde geheimhoudingsovereenkomst met de fa. B.

Belanghebbende heeft een aan hem gerichte brief d.d. 6januari 1977 van bureau A in geding gebracht, luidend voor zover van belang als volgt:

'Hiermee bevestigen wij U, dat wij U destijds, in 1974, met betrekking tot Uw vinding als onze mening te kennen hebben gegeven, dat deze vinding octrooieerbaar was en voorts uitzicht bood op geldelijk voordeel en dat het daarom alleszins verantwoord was kosten te maken voor het verkrijgen vaneen octrooi terzake'.

Belanghebbendes vinding heeft hem tot de dag van de zitting nog geen geldelijk voordeel opgeleverd.

De fa. B heeft er uiteindelijk van af gezien belanghebbendes vinding in produktie te nemen wegens te hoge fabricagekosten. Na de octrooiverlening in de VS is belanghebbende dooreen firma aldaar benadert die zich bezighoudt met bemiddeling tussen octrooibezitters en fabrikanten. Met deze firma worden thans onderhandelingen gevoerd.

Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat hij het bedrag van f 2.681 als kosten aanvaardt als in rechte wordt vastgesteld dat sprake is van een bron van inkomen.

Dienaangaande heeft de inspecteur erkend dat belanghebbende met zijn werkzaamheden in verband met de vinding aan het economische verkeer heeft deelgenomen en dat hij beoogde en verwachtte daarmee voordeel te behalen. De inspecteur betwist echter dat in redelijkheid uitzicht op voordeel bestond;

Overwegende omtrent het geschil:

dat de beslissing van het geschil afhangt van het antwoord op de vraag of belanghebbende, naar de hem in 1974 ter beschikking staande gegevens en de toen bestaande situatie redelijkerwijs mocht verwachten dat zijn vinding hem - zij het in de toekomst - baten zal opleveren;

dat het in de rede ligt dat belanghebbende zich met zijn vinding, die hij rendabel wilde maken, eerst tot deskundigen – een octrooigemachtigde en een advocaat - heeft gewend;

dat belanghebbendes vinding voor octrooi vatbaar is zoals blijkt uit de brief van bureau A en het feit dat in 1978 in de Verenigde Staten octrooi is verleend;

dat in1974 een fabrikant van tekengereedschap de mogelijkheid van fabricage enverkoop heeft onderzocht;

dat deze feiten erop wijzen dat belanghebbende in 1974 zakelijk verantwoorde maatregelen heeft genomen om zijn vinding rendabel te maken;

dat het Hof ook aannemelijk acht dat belanghebbende redelijkerwijs mocht verwachten dat zijn vinding hem in de toekomst baten zal opleveren;

dat, naar het Hof uit eigen wetenschap bekend is, in ondernemingen wier werkzaamheden mede gericht op onderzoek naar en ontwikkeling en toepassing van nieuwe vindingen, een aanmerkelijke tijd pleegt te verstrijken tussen de vinding en het moment van rendabele exploitatie;

dat dan ook de enkele omstandigheid dat belanghebbende inde jaren 1974 tot en met 1978 wel kosten heeft gemaakt maar geen baten heeft verkregen, niet het vermoeden wettigt dat hij in 1974 redelijkerwijs in de toekomst geen voordeel kon verwachten;

dat het door belanghebbende in1974 uitgegeven bedrag voor octrooiaanvraag, groot f 2.681 mitsdien op zijn belastbaar inkomen voor dat jaar in mindering kan worden gebracht zodat als volgt moet worden beslist:

Uitspraak doende:

Vernietigt...

Vermindert...