Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-08-1986, AX1214, 765/85

Gerechtshof Amsterdam, 22-08-1986, AX1214, 765/85

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 augustus 1986
Datum publicatie
4 april 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:1986:AX1214
Zaaknummer
765/85
Relevante informatie
53 SW, 45 SW (oud), 53 SW (oud)

Uitspraak

Tussen partijen vaststaande feiten.

Erflaatster werd van 2 februari tot en met 26 september 1979 verpleegd in het door de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging Ziekenhuis X-stichting (hierna: X-stichting) geëxploiteerde ziekenhuis te Y. De verpleegkosten beliepen f 72.227,70. In die tijd is zij onder meer behandeld door A te B (hierna: A). De behandelingskosten hebben f 3.962,25 bedragen.

Erflaatster was tegen ziektekosten verzekerd bij de Onderlinge Waarborgmaatschappij C u.a. (hierna C).

In de successie-aangifte werd het aan de X-stichting verschuldigde aangegeven voor een geschat bedrag van f 80.000 en het aan A verschuldigde voor een geschat bedrag van f 4.000. In die aangifte werd voorts vermeld dat inzake die bedragen een procedure lopende was bij de rechtbank in Y tussen de X-stichting en belanghebbenden, omdat C weigerde die kosten te vergoeden en belanghebbenden daarom niet wensten te betalen. De kans op vergoeding door C werd op nihil gesteld.

Bij het opleggen van de aanslagen heeft de inspecteur ter zake van die schulden f 72.227,70 en f 3.962,25 in het passief van de nalatenschap toegelaten.

De reden dat C weigerde te betalen was gelegen in een door C gestelde administratieve fout van de X-stichting die aan C zou hebben bericht dat erflaatster op 23 januari 1979 als patiënt was ontslagen, alsmede dat vanaf die datum een medische indicatie voor ziekenhuisopname ontbrak.

Erflaatster heeft blijkens een door inspecteur bij het vertoogschrift overgelegde brief van 19 oktober 1984 van de gemachtigde van belanghebbenden, nog tijdens haar leven opdracht gegeven aan de advocaten om een en ander uit te zoeken en hetzij C hetzij de X-stichting en A aansprakelijk te stellen.

Op 22 december 1983 is in een akte van dading tussen belanghebbenden, de X-stichting, A en C overeengekomen de wederzijdse procedures te beëindigen en over en weer van aanspraken af te zien en elkander finale kwijting te verlenen na betaling door C aan de X-stichting en A van een bedrag van f 45.000. Iedere partij bleef zijn eigen proceskosten en kosten van juridische bijstand verschuldigd. Die kosten bedroegen voor belanghebbenden in totaal f 32.268,26.

Door de notaris die ook de successie-aangifte had ingediend is bij brieven van 25 juni en 10 juli 1984 een aanvullende aangifte ingediend, waarbij enerzijds is vermeld dat de als schulden geaccepteerde bedragen van in totaal f 76.189,95 niet door erflaatster c.q. haar erfgenamen zullen behoeven te worden voldaan en anderzijds dat genoemde kosten waren gemaakt.

De inspecteur heeft naar aanleiding daarvan navorderingsaanslagen opgelegd voor nadere verkrijgingen van f 15.422 door J en van f 15.192 voor ieder van de overige erfgenamen. Na bezwaar heeft de inspecteur nog rekening gehouden met een deel van de kosten, in dier voege dat hij de in een periode van 54 maanden tussen de opdracht door erflaatster aan de advocaten en de dading verschuldigd geworden kosten naar tijdsevenredigheid tot aan het overlijden van erflaatster na 5 maanden heeft toegerekend aan de boedel. Zodoende heeft hij met 5/54 van de kosten ad f 32.268,26 alsnog rekening gehouden en de nadere verkrijgingen overeenkomstig verminderd.

Geschil.

Namens belanghebbenden wordt gesteld en door de inspecteur wordt betwist:

a. dat de redenen op grond waarvan de schulden niet behoefden te worden voldaan op de sterfdag niet voorzienbaar waren en dat geen invloed moet worden toegekend aan een mogelijke niet-invordering of kwijtschelding van die schulden.

b. dat 49/54 van het behaalde resultaat, dat wil zeggen 49/54 van f 76.190 niet aan erflaatster kan worden toegerekend, en

c. dat de totale kosten van de advocaten in mindering op het saldo van de nalatenschap mogen worden gebracht.

Beoordeling van het geschil

Vaststaat dat er op de sterfdatum van erflaatster schulden aan de X-stichting en aan A bestonden tot een totaal bedrag van f 76.190 en dat belanghebbenden betwistten dat zij deze schulden moesten voldoen.

In het systeem van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet), zoals dat is af te leiden uit het bepaalde in de artikelen 45 en 53 van die wet, dient bij onzekerheid ten sterfdage van op dat moment lopende rechtsverhoudingen, voor de heffing van de rechten te worden aangesloten bij hetgeen daaromtrent uiteindelijk komt vast te staan.

Nu belanghebbenden hebben meegewerkt aan een dading waarbij is komen vast te staan dat zij de schulden niet behoefden te voldoen dient voor de heffing van het recht van successie met die omstandigheid rekening te worden gehouden. Een dading omtrent betwiste schulden als waarvan hier sprake is, is niet te vereenzelvigen met een kwijtschelding of het niet invorderen door de crediteur van een niet betwiste schuld.

Het Hof verwerpt op bovenstaande gronden ook de stelling van belanghebbenden dat niet aan de heffing van successierecht is onderworpen het naar tijdsevenredigheid bepaalde 49/54 gedeelte van het voordeel, bestaande in het niet behoeven te betalen van de schulden.

Met betrekking tot de kosten is sprake van de beloning van werkzaamheden van door of namens de erflaatster ingeschakelde deskundigen. Die beloning komt slechts ten laste van de boedel voor zover die beloning betrekking heeft op voor het overlijden verrichte werkzaamheden. Voor de na dat tijdstip verrichte werkzaamheden is geen sprake van ten tijde van het overlijden in rechte vorderbare schulden van de erflaatster in de zin van artikel 20, lid 3 van de Wet.

Evenmin kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 20, lid 1 van de Wet, die uitgaven als lasten van de nalatenschap worden afgetrokken. Namens belanghebbende is niet betwist dat de werkzaamheden en de daarmee gemoeide kosten naar tijdsevenredigheid kunnen worden verdeeld over de perioden voor en na het overlijden van de erflaatster.

Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep niet gegrond is.

Beslissing.

Het Hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur.