Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-10-1987, AW7584, 1718/86

Gerechtshof Amsterdam, 06-10-1987, AW7584, 1718/86

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 oktober 1987
Datum publicatie
4 april 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:1987:AW7584
Zaaknummer
1718/86
Relevante informatie
16 OB

Uitspraak

1. Het geding

Op 16 april 1986 is ter griffie van het gerechtshof een beroepschrift ingediend door de Stichting X te Z, belanghebbende, tegen de uitspraak gedagtekend 20 februari 1986 van de Inspecteur der omzetbelasting betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 december 1984 tot en met 28 februari 1985.

Tot de gedingstukken behoren het beroepschrift met een bijlage, de tijdig ingediende aanvulling op het beroepschrift met 5 bijlagen, het vertoogschrift met 3 bijlagen, alsmede de door de gemachtigde ter zitting van 16 januari 1987 overgelegde en voorgedragen pleitnota met 3 bijlagen, een door de gemachtigde op die zitting met instemming van de inspecteur overgelegd afschrift van een brief van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen en de door de gemachtigde ter zitting van 1 september 1987 overgelegde en voorgedragen pleitnota, van al welke stukken de inhoud als hier opgenomen geldt.

Ter zitting van de Derde Enkelvoudige Belastingkamer van 16 januari 1987 zijn gehoord de gemachtigden A en B, vergezeld van C, hoofd economische en algemene zaken van belanghebbende, en D, als boekhouder werkzaam bij belanghebbende, alsmede de inspecteur.

Na deze zitting heeft het Hof aan de gemachtigde nadere inlichtingen gevraagd. Ten aanzien van de aldus verkregen inlichtingen is het bepaalde in de artikelen 14 en 16 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken in acht genomen.

Vervolgens is de zaak verwezen naar de Tweede Meervoudige Belastingkamer.

Ter zitting van de meervoudige Kamer van 1 september 1987 zijn gehoord A voornoemd, vergezeld van C voornoemd, alsmede de inspecteur, tot bijstand vergezeld van E.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak en van de naheffingsaanslag die bij de bestreden uitspraak is gehandhaafd op f 59.111 zonder verhoging. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak.

2. De feiten

Belanghebbende is in 1971 opgericht door een tweetal universiteiten en de Stichting M. Het doel van belanghebbende is het in stand houden van een dienstverlenend centrum voor automatische informatieverwerking ten behoeve van de stichters, alsmede het verrichten van al hetgeen direkt of indirekt aan dit doel dienstbaar kan zijn.

Aanvankelijk verrichtte belanghebbende uitsluitend prestaties jegens haar oprichters. In de loop der jaren is de kring van afnemers uitgebreid met derden, met name onderwijs- en overheidsinstellingen. Belanghebbende is thans tevens dealer van een aantal computermerken.

De belangrijkste activiteit van belanghebbende is de dienstverlening als rekencentrum. Daartoe heeft zij een groot aantal computerfiguraties aangeschaft. Sedert 1984 beschikt belanghebbende over een zogenaamde supercomputer. Deze computer onderscheidt zich van gewone computers door de zeer snelle rekentijd en is daarom bij uitstek geschikt voor wetenschappelijk onderzoek.

De fabrikant van de supercomputer is F. De aanschaf is door belanghebbende zelf gefinancierd. Belanghebbende ontvangt jaarlijks een subsidie van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.

Een van de voorwaarden daarbij is dat belanghebbende het Ministerie inlicht omtrent voorgenomen investeringen van grote omvang. Het Ministerie heeft ingestemd met de aanschaf van de supercomputer door belanghebbende.

Aanvankelijk gebruikte belanghebbende de supercomputer uitsluitend ten behoeve van prestaties jegens haar oprichters. Dit was ook in het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft nog het geval. In een later stadium is belanghebbende de supercomputer ook gaan gebruiken ten behoeve van prestaties jegens derden, met name onderwijsinstellingen en andere instellingen voor wetenschappelijk onderzoek en bedrijven.

Belanghebbende brengt voor het gebruik van de supercomputer een gemiddeld uurtarief van f 1.040 in rekening.

Tegenover de leverancier van de computer heeft zij zich verbonden aan onderwijsinstellingen een lager tarief in rekening te brengen dan aan andere gebruikers. Het tarief voor anderen dan onderwijsinstellingen is gebaseerd op de totale kosten van de supercomputer.

Het tarief voor onderwijsinstellingen is gebaseerd op de directe kosten van de supercomputer, te weten de totale kosten verminderd met overhead en subsidies verstrekt door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen.

Belanghebbende heeft de totale kosten van de supercomputer over een gebruiksduur van 10 jaren berekend op circa f 37.000.000 exclusief circa f 7.000.000 aan omzetbelasting. Daartegenover verwacht belanghebbende over die periode inkomsten van circa f 18.000.000 exclusief circa f 3.400.000 aan omzetbelasting.

De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de omzetbelasting drukkend op de kosten van de supercomputer door belanghebbende niet in aftrek kan worden gebracht op grond van artikel 1, lid 1, letter b, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: het BUA). Met inachtneming van artikel 2 van het BUA acht hij 48,64% van die omzetbelasting aftrekbaar.

In het onderhavige tijdvak is de aftrek van voorbelasting te dezer zake ten volle verleend. De in geschil zijnde naheffingsaanslag neemt daarvan 51,36% of f 59.111 terug.

3. Het geschil

In geschil is of ten aanzien van het gebruik van de supercomputer door belanghebbende het bepaalde in artikel 1, lid 1, aanhef en letter b, van het BUA van toepassing is, hetgeen de inspecteur verdedigt doch belanghebbende bestrijdt.

Bij bevestigende beantwoording is voorts in geschil of voornoemde toepassing van het BUA achterwege dient te blijven op grond van door de minister van Financiën gewekt vertrouwen.

4. De standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen zij verwezen naar de stukken van het geding.

4.1. Belanghebbende heeft daaraan ter zitting van 16 januari 1987 toegevoegd dat het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen jaarlijks een bepaald bedrag bestemd voor universitaire rekencentra. Op basis van het bedrag dat elk rekencentrum ontvangt, wordt door hen bezien wat ermee gedaan kan worden. Met betrekking tot de aanschaf van de supercomputer is geen extra bedrag aan subsidie ontvangen. De kosten van deze computer moeten worden bestreden uit het jaarlijks door het Ministerie vast te stellen bedrag aan subsidie en de aan de gebruikers in rekening gebrachte bedragen.

Is er een tekort, dan moeten de oprichters van belanghebbende daarin bijdragen. Dit doet zich met name in de eerste jaren van het gebruik van de supercomputer voor.

Door de oprichters zijn daarom leningen aan belanghebbende verstrekt.

Het is wel de bedoeling dat de exploitatie van de supercomputer over de gehele gebruiksperiode sluitend is, dat wil zeggen dat de opbrengsten ten minste gelijk zullen zijn aan de totale kosten, voor zover niet te bestrijden uit subsidiebedragen. Dat de exploitatie van de supercomputer structureel verliesgevend is, indien geen rekening gehouden wordt met de ontvangen en nog te ontvangen subsidiebedragen, is geen reden de aftrek van omzetbelasting uit te sluiten. In dit verband kan een vergelijking gemaakt worden met het gemeentelijk vervoerbedrijf, dat in vergelijkbare omstandigheden verkeert en waar de integrale aftrek van omzetbelasting nimmer bestreden is.

4.2. Ter zitting van 1 september 1987 heeft belanghebbende daaraan nog toegevoegd dat de prijspolitiek door belanghebbende wordt bepaald. Er zijn twee soorten prijzen, voor onderwijsinstellingen en andere instellingen voor wetenschappelijk onderzoek en voor anderen. Laatstgenoemden betalen 7 a 8 maal zoveel als onderwijsinstellingen.

Wat de onderwijsinstellingen betreft wordt geen onderscheid gemaakt tussen de oprichters van belanghebbende en derden.

Overigens zijn hogere tarieven dan de gehanteerde niet mogelijk; ook de lage tarieven voor onderwijsinstellingen zijn fel bevochten.

In de eerste jaren van de exploitatie van de supercomputer is een aanzienlijk bezettingsverlies opgetreden. De oprichters van belanghebbende hebben in dit verband circa f 2.000.000 voorgefinancierd.

De inspecteur heeft ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de afnemers van de onderhavige prestaties veelal aanspraak kunnen maken op aftrek van omzetbelasting. Dit geldt niet alleen voor de bedrijven maar ook voor de onderwijsinstellingen. De supercomputer is namelijk niet geschikt voor onderwijsdoeleinden maar juist voor wetenschappelijk onderzoek, dat door onderwijsinstellingen veelal op contractbasis wordt verricht. Aangezien die instellingen in zoverre omzetbelasting verschuldigd zijn, hebben zij ook aanspraak op aftrek van omzetbelasting en mist artikel 1, lid 1, letter b, van het BUA toepassing.

Overigens is niet van elke afnemer bekend in hoeverre die aanspraak kan maken op aftrek van omzetbelasting.

Het is de vraag of het inwinnen van informatie dienaangaande van belanghebbende kan worden gevergd.

4.3. De inspecteur heeft ter zitting van 16 januari 1987 gesteld dat belanghebbende niet mag worden vergeleken met structureel verliesmakende ondernemingen, aangezien belanghebbende bij de aanvang van de exploitatie van de supercomputer wist dat die exploitatie niet sluitend zou zijn.

Dat in een later stadium ook prestaties zijn verricht aan niet-vrijgestelde ondernemers is niet van belang voor dit geschil. Op basis van de herzieningsbepalingen van de artikelen 11 tot en met 13 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 kan eventueel in latere jaren correctie van de aftrek van omzetbelasting plaatsvinden.

Het beroep van belanghebbende op gewekt vertrouwen is ongegrond; in het desbetreffende antwoord van het Ministerie van Financiën aan de Algemene Rekenkamer wordt niet gesproken over de toepassing van het BUA.

4.4. Ter zitting van 1 september 1987 heeft de inspecteur daaraan nog toegevoegd dat uit het arrest van de Hoge Raad van 29 april 1987, nr. 2373 (BNB 1987/205) niet volgt dat het BUA in het onderhavige geval geen toepassing kan vinden. Weliswaar kan in casu niet worden gesproken van relatiegeschenken in de daarin door de Hoge Raad gegeven betekenis, doch wel is sprake van andere giften. Onder de bevoordelingen van stichtingen en dergelijke instellingen vallen namelijk ook bevoordelingen aan universiteiten en dergelijke instellingen. Voor zover de prestaties worden verricht jegens bedrijven is het BUA inderdaad niet van toepassing. Vaststaat dat belanghebbende op het voor de aftrek van omzetbelasting beslissende moment slechts prestaties verrichtte aan universiteiten en andere instellingen voor wetenschappelijk onderzoek. Op grond van dit feit was het BUA van toepassing. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze afnemers belaste prestaties verrichtten. Evenmin is gesteld in hoeverre dit het geval zou zijn geweest. Het ligt op de weg van belanghebbende zulks te stellen en aannemelijk te maken. In dit verband wordt nog benadrukt dat slechts een gedeelte van het wetenschappelijk onderzoek door universiteiten en dergelijke op contractbasis wordt verricht.

Het aanmerken van belanghebbendes prestatie als een gift wordt niet verhinderd door de omstandigheid dat de prijs voor de prestatie fel bevochten is. De prijs ligt ver onder de kostprijs. Niet duidelijk is waarom potentiële afnemers zich in dit geval tot de concurrentie zouden wenden, aangezien de enige concurrent op dit gebied een commerciële onderneming is.

5. De beoordeling van het geschil

6. De beslissing