Gerechtshof Amsterdam, 20-02-1995, AW1285, P94/0799
Gerechtshof Amsterdam, 20-02-1995, AW1285, P94/0799
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 20 februari 1995
- Datum publicatie
- 4 april 2013
- Zaaknummer
- P94/0799
Uitspraak
Het geschil betreft de aanslaginkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1990.
Mondelinge uitspraak
Het Hof vernietigt de uitspraak van de inspecteur.
Gronden
1. Belanghebbende is actrice. In 1990 ontving zij een uitkering van f a op grond van de werkloosheidswet, f b (waaronder f c tot het loon gerekende onkostenvergoeding) via bedrijf A voor een twintigtal losse optredens bij verschillende bedrijven en f d voor activiteiten bij een tweetal bedrijven. Het bedrijf A heeft op het bedrag b de zogenoemde artiestenregeling toegepast.
Aan aftrekbare kosten vermeld de belanghebbende in haar aangifte een bedrag van in totaal f e, waaronder de volgende posten:
- kapper, schmink etc. f f
- schouwburg, concert,museumbezoek f g
- representatiekosten f h
- kleding, na aftrekprivé-deel f i
2. Ter zitting heeft belanghebbende nog gesteld dat de vergoeding van f c betrekking had op reiskosten P-Q; dat zij soms kleding aan moest schaffen met een te grote maat of van een wanstaltige smaak; dat zij voor een bepaalde act een ‘suikerspin-kapsel’ nodig had; dat haar onderhandelingspositie het meestal niet toelaat om kostenvergoedingen te bedingen; dat collega's in R wel aftrek krijgen; dat uit haar bonnen niet blijkt welke maat de aangeschafte kleding heeft; dat haar make-up (waaronder kunstnagels) uitsluitend nodig is voor het werk en daarna weer verwijderd wordt; dat tijdens optredens kleding extra snel slijt.
De inspecteur heeft nog gesteld dat hij alle artiesten op dezelfde manier als belanghebbende behandelt en niet gebonden is aan het gestelde beleid van zijn collega in R; dat hij wel wil aannemen dat de onder 1 genoemde optredens steeds van korte duur waren.
3.1. De inspecteur heeft niet, althans onvoldoende, betwist dat belanghebbende met betrekking tot de onder 1 genoemde bestedingen meer heeft uitgegeven dan hetgeen personen die geen acteur zijn maar overigens in dezelfde omstandigheden verkeren, deswege plegen te maken. In geschil is derhalve uitsluitend de vraag of deze hogere uitgaven aftrekbaar zijn.
3.2. Ingevolge artikel 36, eerste lid van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (de wet) zijn niet aftrekbaar de kosten die worden gemaakt voor kleding (met uitzondering van werkkleding), persoonlijke verzorging, representatie ofexcursies en dergelijke. Op grond van het vijfde lid van dit artikel geldt voor een artiest een uitzondering op deze regel wanneer voor de drie laatste categorieën een tot het loon gerekende kostenvergoeding wordt ontvangen.
3.3. Het Hof is van oordeel dat kleding die door andere belastingplichtigen in privé gedragen zou kunnen worden is aan te merken als werkkleding wanneer deze qua maatvoering door belanghebbende niet buiten de werksfeer gedragen kan worden. Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende echter niet aannemelijk gemaakt dat zij in 1990 uitgaven voor dergelijke kleding heeft gedaan.
3.4. Het Hof is van oordeel dat uitgaven voor persoonlijke verzorging van een artiest uitsluitend aftrekbaar kunnen zijn wanneer deze gemaakt worden voor het bereiken van een uiterlijk waarmee deze zich buiten de werksfeer niet zou kunnen vertonen. Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende echter niet aannemelijk gemaakt dat haar uitgaven voor kapper en schmink hebben geleid tot een dergelijk uiterlijk.
3.5. Uitgaven voor representatie zijn in artikel 36, eerste lid aanhef en onder h, van de wet van aftrek uitgesloten ongeacht de motieven die een belanghebbende zou kunnen hebben om dergelijke uitgaven te doen. Hetzelfde geldt voor de door belanghebbende gedane uitgaven voor voedsel en drank.
3.6.1. In de Memorie van toelichting bij het voorstel van de Wet invoering en aanvulling van de vereenvoudiging van de tariefstructuur in de loon- en inkomstenbelasting en wijziging van de regeling betreffende aftrekposten (Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 20 873, nr. 3) is over de begrippen ... excursies ... en dergelijke opgemerkt dat het hierbij in het bijzonder gaat om evenementen die een kortstondig en voor de deelnemers veelal vrijblijvend karakter dragen.
3.6.2. De door belanghebbende bijgewoonde voorstellingen betreffen kortstondige evenementen die voor het merendeel van de bezoekers een recreatief en vrijblijvend karakter hebben en daarom zijn de daaraan verbonden kosten van aftrek uitgesloten. Het feit dat belanghebbende de voorstellingen bezoekt omdat zij beroepsmatig op de hoogte moet zijn van de ontwikkelingen op het gebied van theater en daar contacten op kan doen doet daaraan niet af.
3.7. Belanghebbende heeft gesteld dat diverse collega's wel aftrek krijgen voor de betwiste uitgaven maar, tegenover de betwisting door de inspecteur, deze stelling niet nader onderbouwt. Het Hof ziet dan ook geen reden in casu degevraagde aftrek te verlenen.
Enig beroep op de artiestenregeling leidt niet tot een ander oordeel dan in 3.1-3.6 verwoord nu de ontvangen vergoeding geen betrekking heeft op de in geschil zijnde uitgaven.
3.8. Eerst ind e pleitnota heeft de inspecteur (in afwijking van zijn eerder standpunt) gesteld dat de in de aangifte opgenomen kosten voor ‘vakliteratuur, geluids- en beeldapparatuur’ en ‘sollicitatie, screentest en verblijfkosten’ ad f 500 in het geheel niet aftrekbaar zijn. De inspecteur heeft verder niet onderbouwd op grond van welke gegevens hij tot deze stelling is gekomen en het Hof zal deze daarom terzijde stellen.
Het Hof berekent het belastbaar inkomen conform het subsidiaire standpunt van de inspecteur als volgt:
aangegeven belastbaarinkomen f aa
minder aftrekberoepskosten f bb
tot het loon gerekende reiskostenvergoeding f c af
-------
fdd