Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-10-2001, AD5869, 99/532

Gerechtshof Amsterdam, 31-10-2001, AD5869, 99/532

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 oktober 2001
Datum publicatie
20 november 2001
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2001:AD5869
Formele relaties
Zaaknummer
99/532

Inhoudsindicatie

Het standpunt van belanghebbende dat de aanslag in de vennootschapsbelasting nietig is omdat deze is opgelegd aan een rechtspersoon waarvan de vereffening is voltooid, is niet juist. De vermogensbestanddelen die voortvloeien uit de door belanghebbende gesloten “swap”-overeenkomst behoren tot het vermogen van de Zwitserse financierings-v.i. van belanghebbende. De waardering van de swap staat los van een vordering die belanghebbende heeft op een groepsmaatschappij: er is geen volledige “match”. Goed koopmansgebruik staat toe een langlopende vordering in vreemde valuta te waarderen tegen dagkoers op balansdatum. Hetzelfde geldt voor een schuld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Derde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X B.V., voorheen gevestigd te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Grote ondernemingen te P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 12 februari 1999, ingediend door mr. A (B Belastingadviseurs) te Q als gemachtigde van belanghebbende en aangevuld bij schrijven van 16 april 1999. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 5 januari 1999 betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1990.

De aanslag werd berekend naar een belastbaar bedrag van f 65.455.000 onder toepassing van een aftrek elders belast ten bedrage van ƒ 19.818.358. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van f 50.000. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Met toestemming van de voorzitter van de Meervoudige Belastingkamer heeft de gemachtigde van belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.

Partijen hebben voorafgaande aan de mondelinge behandeling pleitnota's aan het Hof en aan de tegenpartij gezonden. Deze pleitnota's worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen. De inhoud ervan wordt geacht hier te zijn opgenomen.

Ter zitting van 16 februari 2000 zijn verschenen de voornoemde gemachtigde van belanghebbende, vergezeld van mr. C, alsmede, namens de inspecteur, mr. D, vergezeld van E RA. Met toestemming van partijen heeft de behandeling van de onderhavige zaak gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van de zaak over de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1991 (kenmerk 99/533). De in deze twee zaken overgelegde stukken worden over en weer tot de gedingstukken gerekend. Ter zitting heeft de inspecteur overgelegd een stuk getiteld "WIR-knip". De gemachtigde van belanghebbende heeft van dit stuk kennis kunnen nemen en zich erover kunnen uitlaten.

Het Hof heeft op 12 september 2001 een tussenuitspraak gedaan. Daarbij gaf het Hof zijn oordeel over de vragen die partijen verdeeld hielden en werden partijen gelast zich uit te laten over de gevolgen van dit oordeel voor de aan belanghebbende opgelegde aanslagen. Partijen hebben bij gezamenlijk schrijven van 17 oktober 2001 het Hof daarover ingelicht.

Vervolgens hebben partijen de griffier desgevraagd telefonisch medegedeeld dat een nadere mondelinge behandeling achterwege kan blijven.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is een in Nederland gevestigde vennootschap die deel uitmaakt van de Y-groep. Alle aandelen in belanghebbende werden in het onderhavige jaar gehouden door AB Y (hierna ook: AB), een in Zweden gevestigde vennootschap waarvan de aandelen aan de beurs van Stockholm genoteerd zijn.

2.2. Sinds 1988 fungeerde belanghebbende binnen de Y-groep als financieringsmaatschappij van tot de groep behorende vennootschappen. Met het oog op deze activiteit heeft belanghebbende in R (Zwitserland) kantoorruimte gehuurd. Aldaar is personeel werkzaam onder leiding van een "branch manager". De vestiging van belanghebbende in Zwitserland wordt door partijen aangemerkt als een Zwitserse vaste inrichting van belanghebbende. Belanghebbende heeft in Nederland geen personeel in dienst dat zich bezig houdt met financiële transacties. Wel vindt management en control in Nederland plaats.

2.3. Tot de stukken van het geding (bijlage 9 bij het beroepschrift) hoort een kopie van een winstvaststellingsovereenkomst die is neergelegd in een brief van de toenmalige adviseur van belanghebbende van 25 januari 1988 en die -met een doorhaling en een toevoeging- door de destijds bevoegde inspecteur voor akkoord is getekend op 23 augustus 1988. Deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

"(…)

4. Zoals besproken heeft [belanghebbende] ten behoeve van de Y groep bepaalde financieringsactiviteiten ontplooid. Ter uitvoering van (een deel van) haar financieringsactiviteiten heeft [belanghebbende] een kantoor in Zwitserland geopend, dat zijn eigen technische voorzieningen (telex, telefoon) heeft. Verwacht wordt dat het volume van de financieringsactiviteiten ongeveer fl. 300 miljoen zal bedragen. De door de vennootschap uit eigen vermogen aan de Zwitserse vaste inrichting ter beschikking gestelde liquide middelen zullen in eerste instantie fl. 50 miljoen bedragen. Naar verwachting zal dit bedrag in de komende jaren worden verhoogd tot fl. 100 miljoen. Daarnaast zal [belanghebbende], via haar branch, leningen afsluiten om haar financieringsactiviteiten uit te kunnen voeren. Het is [belanghebbende] toegestaan eventuele wisselkoers risico's middels overeenkomsten met derden en/of gelieerde vennootschappen af te dekken. Zoals besproken zal de fiscale eenheid ten aanzien van [belanghebbende] worden verbroken.

5. Als "branch manager" van de Zwitserse vaste inrichting is een inwoner van Zwitserland benoemd. Deze branch manager heeft een aanzienlijke ervaring op financieel gebied. Zijn salaris komt ten laste van de Zwitserse vaste inrichting. De branch manager zal regelmatig rapporteren met betrekking tot de door hem in een verstreken periode uitgevoerde en geïnitieerde activiteiten. Naast de branch manager zullen eventueel een of meer administratieve krachten aangesteld worden. Het is echter niet uitgesloten dat administratieve diensten (mede) verleend zullen worden door werknemers van een Zwitserse dochtervennootschap van de Y-groep.

6. Met inachtneming van het bovenstaande verzoek ik u het volgende te bevestigen:

I. op basis van artikel 4 lid 2 van het Nederlands-Zwitserse belastingverdrag zal de vennootschap een vaste inrichting hebben in Zwitserland. De vaste inrichting zal bestaan uit de financiële activiteiten zoals boven omschreven.

De vaste inrichting zal boekhouden in Zwitserse francs;

II. de winst door de vennootschap behaald met deze financieringsactiviteiten zal voor 90% worden toegerekend aan de vaste inrichting. Als gevolg hiervan wordt 10% van de winst van de vennootschap ter belastingheffing toegewezen aan Nederland, hetwelk als een "at arm's length" toerekening wordt beschouwd;

III. (doorgehaald)

IV. het op voet van het bovenstaande aan te geven belastbaar bedrag zal echter jaarlijks ten minste worden gesteld op fl. 50.000,-- tenzij de vennootschap in enig jaar geen enkele functie als financieringsmaatschappij vervult;

V. buitenlandse bronheffingen geheven ter zake van interest op leningen die door de vennootschap uit eigen (vaste inrichting) vermogen zijn ve[r]-strekt, zullen overeenkomstig de winstallocatie ex punt (ii) voor 10% verrekend mogen worden;

VI. de fiscale eenheid zal ten aanzien van [belanghebbende] per 1 januari 1988 worden beëindigd;

VII. de vennootschap wordt geacht in Nederland te zijn gevestigd, althans voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet; dienovereenkom-stig zal op verzoek een woonplaatsverklaring worden verstrekt;

VIII. deze regeling zal gelden tot en met 31 december 1992. De regeling zal steeds met een periode van vijf volledige boekjaren worden verlengd, tenzij zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten.

(…)".

2.4. Op 31 maart 1989 heeft belanghebbende van AB Y verkregen een vordering op de tot de Y-groep behorende vennootschap Z Inc. (hierna: Inc.). Deze vordering luidde in US dollars en bedroeg US$ 295.000.000. De tegenwaarde in guldens bedroeg ten tijde van de verkrijging ƒ 620.000.000. Deze vordering ging behoren tot het vermogen van de vaste inrichting van belanghebbende in Zwitserland. AB Y had de vordering op Inc. gefinancierd met een banklening van eveneens US$ 295.000.000.

Ter zake van de verkrijging van de vordering op Inc. werd belanghebbende renteloos een bedrag van ƒ 620.000.000 schuldig aan AB Y.

2.5. Op 29 maart 1989 is tussen belanghebbende en AB en belanghebbende een overeenkomst gesloten (een kopie hoort tot de gedingstukken als bijlage 10 bij het beroepschrift) die als volgt luidt:

"Agreement

AB Y confirms the following agreement with the following terms and conditions:

Counterparties: AB Y (…) and [belanghebbende]

USD Principal amount: 295,000,000

NLG Principal amount: 620,000,000

Commencement day: 31st March, 1989

Maturity date 31st March, 1994

For the purpose of this agreement [belanghebbende] will have the liability of USD 295,000,000 and an asset of NLG 620,000,000, while AB(.) will have an asset of USD 295,000,000 an a liability of NLG 620,000,000.

AB(.) will have the right to call this swap, without any form of penalty, on the third anniversary, giving 14 days' notice.".

De overeenkomst is, zowel voor belanghebbende als voor AB Electrolux, ondertekend door de heren F en G, doch niet door de branch manager van de Zwitserse vaste inrichting van belanghebbende.

2.6. Bij brief van 9 februari 1990 (een kopie hoort als bijlage 7.12 van het vertoogschrift tot de gedingstukken) instrueert AB Y belanghebbende met betrekking tot de administratieve verwerking van de onder 2.5. vermelde overeenkomst en de in 1990 plaatsvindende omzetting van de door AB Y aan belanghebbende verstrekte lening ad ƒ 620.000.000 in aandelenkapitaal.

De brief luidt -voor zover hier van belang- als volgt:

"Please find below an attempt to clearify the transactions in connection with the capital infusion of 620.000 KNLG from AB(.).

- Increase of share capital of 620.000 KNLG from AB(.). As the capital infusion not yet has been registrated by the Swedish authority in this matter, you shall report the amount as you have done as "Short-term liability non-interest bearing, Group" on form 24, line 18.

- The transactions in relation with the swap shall be reported on form AC 24 as follows:

* the swap against AB(.) of 295.000 KUSD shall be reported on line 42 "Other long-term loans, fixed rate".

* the external receivable of 620.000 KNLG shall also be reported on form AC 24, line 42.

The net book value on form 24, line 42, will therefore be 0.

- The receivable against CHI of 295.000 KUSD shall be reported on form AC 23, line 79 "Long-term receivables non-interest bearing, Group".

Assets Liabilities

Group (CHI) KUSD + 295.000

(AC 23, line 79) Share capital KNLG - 620.000

(AC 24, line 18)

SWAP (AB(.)) KUSD - 295.000

(AC 24, line 42)

External loan KNLG + 620.000

(AC 24, line 42)

Please consider exchange differences."

2.7. Op 7 juni 1993 heeft belanghebbende de vordering op Inc. overgedragen aan AB Y ter terugbetaling van aandelenkapitaal ad ƒ 620.000.000.

2.8. De vordering op Inc. meegerekend bedroeg het totaal van de uitstaande, aan de vaste inrichting toe te rekenen, leningen in de jaren 1988-1992 bijna ƒ 1.500.000.000.

2.9. Op 16 november 1992 deed belanghebbende aangifte van een belastbaar bedrag van ƒ 65.455.000. Ten behoeve van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting werd de winst van de vaste inrichting berekend op ƒ 56.593.000. De genoemde aftrek werd met inachtneming van deze gegevens becijferd op ƒ 19.818.358.

2.10. Op 27 januari 1993 diende belanghebbende een verbeterde aangifte in. Daarin was het belastbare bedrag onveranderd, werd de winst van de vaste inrichting berekend op ƒ 58.127.000 en de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op ƒ 20.355.555.

2.11. Op 29 oktober 1993 diende belanghebbende wederom een verbeterde aangifte in. Daarin werd de belastbare winst gesteld op ƒ 50.000.

2.12. Op 30 juni 1995 heeft de inspecteur de aanslag vastgesteld overeenkomstig de gegevens zoals opgenomen in de oorspronkelijke aangifte van 16 november 1992 (zie onder 2.9. hiervóór).

2.13. Bij brief van 4 juli 1995 maakte gemachtigde bezwaar tegen de aanslag. In het bezwaarschrift werd het standpunt ingenomen dat de aanslag diende te worden verminderd conform de gegevens zoals opgenomen in de verbeterde aangifte van 27 januari 1993 (zie onder 2.9. hiervóór). In het in het bezwaarschrift ingenomen standpunt bedraagt de winst van de vaste inrichting in het onderhavige jaar ƒ 7.471.000. Voorts dient bij de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting rekening te worden gehouden met zogenaamde "gestalde winsten" uit 1988 en 1989, ter grootte van ƒ 160.000 en ƒ 58.394.000. Deze resultaten vloeien naar belanghebbende stelt voort uit koersresultaten die in 1988 en 1989 in aanmerking moeten worden genomen op een tot het vermogen van de vaste inrichting behorende valutaswap als bedoeld onder 2.5. hiervóór.

2.14. Belanghebbende is ontbonden per 1 juli 1993. Tot de gedingstukken (bijlage 12 bij het beroepschrift) hoort een verklaring van de griffier van de rechtbank, inhoudende dat te zijner griffie geen aantekening is geschied van verzet als bedoeld in artikel 23b, leden 4 en 5, Boek 2 BW.

2.15. Belanghebbende had aanspraken op nog met aanslagen in de vennootschapsbelasting over 1990 en volgende jaren te verrekenen investeringsbijdragen tot een bedrag van ƒ 995.000.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

- Is de aanslag nietig nu deze is opgelegd aan een ontbonden rechtspersoon waarvan de vereffening is voltooid?

- Behoren de vermogensbestanddelen die voortvloeien uit de tussen belanghebbende en AB Y gesloten overeenkomst van 29 maart 1989 tot het vermogen van de vaste inrichting van belanghebbende in Zwitserland?

- Staat goed koopmansgebruik toe dat belanghebbende bij de berekening van het resultaat van haar vaste inrichting in Zwitserland over 1989 winst neemt op de bij de vorige vraag bedoelde vermogensbestanddelen?

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen en de motivering ervan verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Ter zitting is daaraan -zakelijk weergegeven- nog het volgende toegevoegd:

door de gemachtigden van belanghebbende:

In het Nederlandse ondernemingsdeel van belanghebbende is er geen verzekerbaar object: er is geen vordering in het hoofdhuis. De vordering is toegerekend aan de vaste inrichting. De sluitrekening luidt in US dollars.

Het is ons niet bekend of de swap in de administratie van de vaste inrichting is verwerkt. Het is ons niet gelukt dat te achterhalen.

De branch manager van de vaste inrichting is wel in de transactie gekend, maar bij het daadwerkelijke afsluiten is kennelijk uit gemakzucht zonder hem gehandeld.

De aangifte voor de vennootschapsbelasting werd in eerste instantie door belanghebbende zelf verzorgd. Naar aanleiding van opmerkingen werd een tweede versie opgesteld. Pas na het vertrek van de desbetreffende medewerker bij belanghebbende kwam het dossier bij ons terecht. Wij hebben de zaak kritisch beoordeeld -dat was in februari 1993- en dat leidde tot de definitieve standpuntbepaling. Op dat moment was bij ons niet bekend dat belanghebbende zou worden ontbonden. Een incidenteel fiscaal voordeel behalen was dus niet de drijfveer. De ontbinding van belanghebbende is terug te voeren op de aandeelhouder moverende motieven.

Winst nemen op lopende contracten is mogelijk. Ook op langlopende; wat is bovendien "langlopend" als contractueel op elk moment ontbinding mogelijk is. Het is ook praktijk om zo te handelen met valutacontracten.

Belanghebbende had in Nederland drie statutaire directeuren die met de financieringsactiviteiten geen bemoeienis hadden.

De jurisprudentie die de inspecteur naar voren brengt over het vraagstuk van de nietigheid van de aanslag (BNB 1988/32) is hier niet van toepassing. Daar betrof het rechtsopvolging onder algemene titel.

door de inspecteur:

De gemachtigde gaat uit van de gedachte dat de swap onlosmakelijk is verbonden aan de vordering, en daarom de kwalificatie van de vordering volgt. Die visie deel ik niet.

De swap is niet direct opeisbaar en dan kan niet worden gewaardeerd op de actuele waarde. Ik ontken dat er een beleid bestaat met betrekking tot de winstneming op valutacontracten.

Ik heb nergens uit kunnen afleiden dat de branch manager op de hoogte was van de swap.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanslag nietig is, nu deze is opgelegd aan een rechtspersoon waarvan de vereffening is voltooid. Het Hof acht dit standpunt niet juist. De belastingschuld ontstaat uit de wet en behoorde derhalve reeds ten tijde van de ontbinding van belanghebbende tot haar vermogen. Voor zover de vereffenaar(s) van belanghebbende al konden menen dat er geen schuldeisers meer waren, kan dit niet ertoe leiden dat het de inspecteur verboden is de belastingschuld te formaliseren door het opleggen van een aanslag of dat die aanslag nietig is.

5.2.1. Belanghebbende en AB Y hebben op 29 maart 1989 een overeenkomst gesloten die inhield dat belanghebbende zich verplichtte tot het op termijn (31 maart 1994) aan AB Y betalen van US$ 295.000.000 en AB Y zich verplichtte tot het op dezelfde termijn aan belanghebbende betalen van ƒ 620.000.000 (aldus ook belanghebbende in het beroepschrift onder 2.6. en in de conclusie van repliek op blz. 2 onder punt 8 en de inspecteur, in afwijking van het gestelde in het vertoogschrift, in onderdeel 1 van zijn pleitnota). Deze overeenkomst (hierna ook te noemen: de swap) strekte ertoe belanghebbende niet bloot te stellen aan een risico met betrekking tot de waarde van de Amerikaanse dollar ten opzichte van de Nederlandse gulden, welk risico zij ging lopen doordat de in dollars luidende vordering op Inc. tot haar vermogen ging behoren. Door de overeenkomst kwam dit risico van waardeverandering van de Amerikaanse dollar weer bij AB Y te liggen.

5.2.2. Naar het oordeel van het Hof behoren de vermogensbestanddelen die voortvloeien uit de op 29 maart 1989 overeengekomen swap tot het vermogen van de Zwitserse vaste inrichting van belanghebbende. De vordering op Inc. waarop de swap ziet behoort, naar tussen partijen niet in geschil is, tot het vermogen van die vaste inrichting. Deze vordering is door belanghebbende verkregen in het kader van haar groepsfinancieringsactiviteiten, welke activiteiten plaatsvinden binnen het kader van de vaste inrichting. Gelet op het karakter van de swap als zodanig en mede in aanmerking genomen de samenhang tussen de vordering en de swap -er bestaat tussen beide een oorzakelijk verband- dient derhalve ook de swap aan de vaste inrichting te worden toegerekend. Een en ander is voorts in overeenstemming met de door de toenmalige gemachtigde van belanghebbende met de ambtsvoorganger van de inspecteur gesloten winstvaststellingsovereenkomst (zie onder 2.3 hiervóór). In die overeenkomst is immers onder 4 onder meer neergelegd dat belanghebbende "ter uitvoering van (een deel van) haar financieringsactiviteiten (…) een kantoor in Zwitserland (heeft) geopend" en dat zij, "via haar branch, leningen (zal) afsluiten om haar financieringsactiviteiten uit te voeren. Het is [belanghebbende] toegestaan eventuele wisselkoers risico's middels overeenkomsten met derden en/of gelieerde vennootschappen af te dekken". Vervolgens is onder 6 van de winstvaststellingsovereenkomst opgenomen dat "(d)e vaste inrichting zal bestaan uit de financiële activiteiten zoals boven omschreven".

5.2.3. Aan het vorenstaande oordeel doet niet af dat de swap door belanghebbende boekhoudkundig niet tot het vermogen van de vaste inrichting is gerekend, dat bij het sluiten van de swap niet de branch manager van de vaste inrichting was betrokken en dat belanghebbende bij haar aangiften aanvankelijk heeft gehandeld alsof de swap niet tot het vermogen van de vaste inrichting behoorde. Bij de vraag of een tot het generale vermogen van de belastingplichtige behorend vermogensbestanddeel bij de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in aanmerking moet worden genomen bij de berekening van de winst van de vaste inrichting, is in een geval als het onderhavige de allocatie van dat bestanddeel immers niet afhankelijk van dergelijke omstandigheden. Naar het oordeel van het Hof is ten aanzien van de swap sprake van "verplicht" vaste-inrichtingsvermogen. In dat verband verdient opmerking dat belanghebbende feitelijk al haar financieringsactiviteiten tot het vermogen van de Zwitserse vaste inrichting rekende.

5.3.1. Vervolgens komt de vraag aan de orde in hoeverre bij de berekening van de winst van de vaste inrichting bedragen tot de winst zijn te rekenen ter zake van rechten en verplichtingen uit hoofde van de swap. Het Hof overweegt met betrekking tot die vraag het volgende.

5.3.2. Belanghebbende berekende de winst van de vaste inrichting voor het jaar 1989 aanvankelijk (bij de eerste herziening van de aangifte) op een bedrag van ƒ 55.440.000. Bij de tweede herziening van de aangifte stelde zij zich op het standpunt dat de winst van de vaste inrichting diende te worden berekend op ƒ 118.741.000. Het verschil is als volgt te verklaren:

Winst vaste inrichting (eerste herziening) ƒ 55.440.000

Bij: koersresultaat op US-dollarverplichting swap ƒ 4.753.471

koersresultaat op guldensvordering swap ƒ 48.503.849

overige verschillen (niet in geschil) ƒ 10.043.680

Winst vaste inrichting ƒ 118.741.000

Van deze winst werd door het belastbare bedrag over het jaar 1989 ad ƒ 60.347.000, zo stelt belanghebbende, een bedrag van ƒ 58.394.000 "gestald".

5.3.3. Door deze herziening vond de facto saldering plaats van de koersresultaten op de US-dollarverplichting uit hoofde van de swap en op de US-dollarvordering op Inc., welk koersresultaat, zo maakt het Hof voorshands uit de gedingstukken op, reeds tot het resultaat van de vaste inrichting was gerekend. Partijen hebben hierover kennelijk geen verschil van mening, zodat het Hof, nu van een onjuist juridisch uitgangspunt daarbij niet is gebleken, partijen hierin ook zal volgen.

5.3.4. Het Hof is van oordeel dat de waardering van bestanddelen van het vermogen die zijn terug te voeren op de swap los staat van de waardering van de vordering van belanghebbende op Inc. De correlatie tussen de swap enerzijds en de vordering op Inc. anderzijds is onvoldoende om te oordelen dat deze "tegen elkaar kunnen worden weggestreept". De inspecteur heeft, door belanghebbende onbestreden, gesteld (blz. 16 van het vertoogschrift) dat de looptijd van de vordering op Inc. een looptijd heeft van drie jaar, terwijl de swap -en dus ook de US-dollarverplichting die daaruit voortvloeit- een looptijd heeft van in beginsel vijf jaar, en dat de vordering op Inc. rentedragend is terwijl de rechten en verplichtingen uit hoofde van de swap dat niet zijn. Er is dus geen sprake van een volledige "match", of , anders gezegd, van "fully hedged transactions". Het gaat om afzonderlijke transacties, die naar haar aard een zelfstandige bron van winst of verlies vormen. De omstandigheid dat tussen de vordering op Inc. en de swap een oorzakelijk verband bestaat is onvoldoende om tot een samenhangende waardering te komen.

5.3.5. Het vorenstaande leidt ertoe dat moet worden beslist in hoeverre goed koopmansgebruik toelaat de door belanghebbende voorgestane wijze van zelfstandige waardering van de vermogensbestanddelen die voortvloeien uit de swap.

5.3.6. Naar het oordeel van het Hof staat goed koopmansgebruik toe om, zoals belanghebbende heeft gedaan, ook een langlopende vordering die luidt in vreemde valuta te waarderen tegen de dagkoers op balansdatum. Evenzeer is het toegestaan een schuld die luidt in vreemde valuta te waarderen tegen de koers op de balansdatum. Een en ander geldt evenzeer voor de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de swap.

5.4. Het vorenstaande houdt in dat het gelijk aan belanghebbende is. De uitspraak van de inspecteur moet worden vernietigd en de aanslag moet worden verminderd. Het belastbare bedrag dient te worden gesteld op ƒ 50.000, zodat aan vennootschapsbelasting verschuldigd is een bedrag van ƒ 20.000. Van de bij belanghebbende nog te verrekenen investeringsbijdragen ad ƒ 995.000 komt tot verrekening een bedrag van ƒ 20.000. Ingevolge het bepaalde in artikel 3 van de Wet van 3 juli 1991, Stb. 356, wordt de belasting verhoogd met 80% van ƒ 20.000, ofwel ƒ 16.000. Het Hof verstaat dat de inspecteur alsnog beschikkingen neemt als bedoeld in het zojuist genoemde artikel 3.

6. Proceskosten

Nu de bestreden uitspraak niet in stand blijft zal het Hof de inspecteur veroordelen in de proceskosten van belanghebbende op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Daarbij wordt de zaak met kenmerk 99/533 aangemerkt als een met deze zaak samenhangende zaak. Het bedrag van de proceskosten wordt met inachtneming van de normen van het Besluit proceskosten fiscale procedures vastgesteld op 3 (punten voor proceshandelingen) x ƒ 710 x 2 (factor voor gewicht van de zaak) = ƒ 4.260.

7. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de aanslag tot een bedrag van ƒ 16.000;

- gelast de inspecteur het gestorte griffierecht ad ƒ 85 aan belanghebbende te vergoeden;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van ƒ 4.260 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet voldoen.

De uitspraak is vastgesteld op 31 oktober 2001 door mrs. Van Ballegooijen, Van Loon en Spierdijk, in tegenwoordigheid van mr. Van Berkensteijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.