Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-04-2002, AE2357, 01/1146

Gerechtshof Amsterdam, 22-04-2002, AE2357, 01/1146

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 april 2002
Datum publicatie
7 mei 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE2357
Formele relaties
Zaaknummer
01/1146

Inhoudsindicatie

Afzonderlijk afsluitbare kantoorruimten zijn elk bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Daaraan doet niet af dat zich in deze gedeelten geen toiletfaciliteiten bevinden en evenmin dat zij geen eigen voordeur hebben, maar dat deze wordt gedeeld met de gebruikers van de kamers op de andere verdiepingen. Evenmin doet daaraan af dat de verdieping niet in haar geheel afsluitbaar is. De door belanghebbende gebruikte kamers vormen tezamen een samenstel als bedoeld in art. 16, onderdeel d, Wet WOZ.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijftiende Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

ter vervanging van de mondelinge uitspraak in het beroep van X B.V. teZ , belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de Directeur Dienst Burgerzaken en Gemeentebelastingen van de gemeente P, verweerder.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 6 april 2001, aangevuld bij brief van 7 mei 2001.

Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 27 februari 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen (gebruikersbelasting) betreffende A-straat 1 (eerste verdieping) te Z voor het jaar 1998.

Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd ter zake van het feitelijk gebruik van A-straat 1, eerste verdieping..

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en van de aanslag.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Het beroep is ter zitting van 30 november 2001 behandeld, met instemming van partijen tezamen met het beroep van belanghebbende betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag onroerende-zaakbelastingen (gebruikersbelasting) betreffende A-straat 1 (eerste verdieping) te Z voor het jaar 1999 (kenmerk 01/1147). Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt

Op 14 december 2001 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal op 17 december 2001 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief van 3 januari 2002, ter griffie ingekomen op 4 januari 2002, heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde griffierecht van € 142,50 is tijdig betaald.

2. De verordening

Artikel 2 van de Verordening op de heffing en invordering van onroerende-zaakbelastingen van de gemeente P 1999 (hierna: de Verordening) luidt:

" Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken (Stb. 1994, 874). "

3. Tussen partijen vaststaande feiten

3.1. Het pand A-straat 1 te Z (hierna: het pand) is een kantoorgebouw bestaande uit vier verdiepingen (begane grond en eerste, tweede en derde verdieping). Op elke verdieping zijn kamers die worden gebruikt als kantoor. Op de eerste verdieping bevinden zich gemeenschappelijke ruimten (trapopgang en toiletvoorziening) en vijf kamers, die alle bij belanghebbende in gebruik zijn. De kamers op de andere verdiepingen zijn in gebruik bij andere rechtspersonen, die geen organisatorische of functionele relatie hebben met belanghebbende. De eerste verdieping is niet in haar geheel afsluitbaar; de afzonderlijke kamers zijn dat wel.

3.2. De in geding zijnde aanslag heeft betrekking op de door belanghebbende gebruikte ruimten gezamenlijk.

4. Geschil

In geschil is of de door belanghebbende gebruikte ruimten gezamenlijk een onroerende zaak vormen als bedoeld in de Verordening.

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. De kamers die belanghebbende als kantoorruimte in gebruik heeft zijn elk afzonderlijk afsluitbaar. Daarmee zijn zij naar het oordeel van het Hof elk bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Daarmee zijn zij gedeelten van een gebouwd eigendom als bedoeld in artikel 16, onderdeel c, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) en artikel 2 van de Verordening. Daaraan doet niet af dat zich in deze gedeelten geen toiletfaciliteiten bevinden en evenmin dat zij geen eigen voordeur hebben, maar dat deze wordt gedeeld met de gebruikers van de kamers op de andere verdiepingen. Evenmin doet daaraan af dat de eerste verdieping niet in haar geheel afsluitbaar is.

6.2. Belanghebbende heeft alle kamers op de eerste verdieping van het pand in gebruik. Belanghebbende heeft geen andere kamers in het pand in gebruik. De indeling is - naar belanghebbende ter zitting heeft verklaard - zodanig dat niet voor de hand ligt dat de kamers op de eerste verdieping door verschillende gebruikers worden gebruikt. Het Hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden deze kamers, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren als bedoeld in artikel 16, onderdeel d, van de Wet WOZ. Nu deze kamers alle bij belanghebbende in gebruik zijn vormen zij tezamen een samenstel als bedoeld in de vermelde bepaling en een onroerende zaak als bedoeld in vermeld artikel 16 en in artikel 2 van de Verordening. Het gelijk is aan verweerder.

7. Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is ter vervanging van de mondelinge uitspraak vastgesteld op 22 april 2002 door mr. Steenbergen, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.