Gerechtshof Amsterdam, 19-07-2002, AE5691, 98/04089
Gerechtshof Amsterdam, 19-07-2002, AE5691, 98/04089
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 juli 2002
- Datum publicatie
- 23 juli 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2002:AE5691
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AT7213
- Zaaknummer
- 98/04089
Inhoudsindicatie
Baatbelasting Hilversum. Vervolg op BNB 2001/328. Alleen eigendommen die grenzen aan de heringerichte openbare ruimte zijn gebaat. De samenstelbepaling in de Verordening kan er niet toe leiden dat aangrenzende eigendommen van dezelfde eigenaar, die niet aan de heringerichte openbare ruimte grenzen, als gebaat worden aangemerkt.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X B.V. te Hilversum, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Hilversum, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 9 september 1998, ingediend door A als gemachtigde en aangevuld bij brief van 10 november 1998.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 10 augustus 1998, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de Baat-belasting Groest/Kerkstraat e.o. met betrekking tot de onroerende zaak/zaken, aangeduid als "a-straat bij 2".
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd tot een bedrag van ƒ 164.391. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot vernietiging van de aanslag.
Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Het onderwerpelijke beroep maakt deel van een reeks van 15 nagenoeg gelijkluidende procedures, waarin dezelfde gemachtigde optreedt. De behandeling is aangehouden tot zou zijn beslist op de vergelijkbare procedure van dezelfde gemachtigde. Op 24 juli 2001 heeft de Hoge Raad onder rolnummer 35 981 het cassatieberoep tegen 's Hofs beslissing tot bevestiging van de uitspraak van verweerder verworpen (BNB 2001/328).
Bij brief van 17 september 2001 heeft het Hof aan de gemachtigde vragen gesteld, die daarop heeft geantwoord bij brief van 16 oktober 2001.
Vervolgens (…)
2. De Verordening.
2.1. De gemeenteraad van Hilversum heeft in de openbare vergadering van 9 oktober 1996 de Verordening Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. (hierna: de Verordening) vastgesteld. In De Gooi- en Eemlander van 7 november 1996 is bekendgemaakt dat de Verordening voor een ieder in het raadhuis ter inzage ligt.
De Verordening luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
" Artikel 1 - Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. een onroerende zaak:
1. een gebouwd eigendom, waaronder in ieder geval wordt verstaan een gebouw met eventuele toebehoren en of grond ten aanzien waarvan een splitsing in appartementsrechten heeft plaatsgevonden;
2. een ongebouwd eigendom;
3. een samenstel van:
- twee of meer aaneengebouwde of aangrenzende gebouwde eigendommen, of:
- twee of meer aangrenzende ongebouwde eigendommen; of:
- aangrenzende gebouwde en ongebouwde eigendommen; voorzover voor die eigendommen eenzelfde genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een gerechtigde tot een appartementsrecht hiervan uitgezonderd, wordt aangemerkt als belastingplichtige.
4. een samenstel van:
- twee of meer aaneengebouwde of aangrenzende gebouwde eigendommen; of:
- aangrenzende gebouwde en ongebouwde eigendommen; voorzover die eigendommen deel uitmaken van een onroerende zaak ten aanzien waarvan een splitsing in appartementsrechten, al dan niet in combinatie met een ondersplitsing van een zodanig appartementsrecht, heeft plaatsgevonden.
b. heringerichte openbare ruimte: het gebied zoals is aangeduid op de bij deze verordening behorende kaart.
c. frontbreedte: alle zijden van een onroerende zaak voor zover gelegen aan de heringerichte openbare ruimte.
Artikel 2 - Belastbaar feit.
1. Onder de naam "Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o." wordt in de vorm van een heffing ineens een belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de bolletjes omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 november 1995 zijn gebaat door de in de tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.
2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten het aanleggen/verbeteren van:
a. sierbestrating met inbegrip van profielaanpassingen op de bestaande voorzieningen;
b. openbare sierverlichting
c. straatmeubilair;
d. groenvoorzieningen.
Artikel 3 - Belastingplicht.
1. De belasting wordt geheven van degene, die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene, die op het tijdstip van ingang van heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig bij het kadaster bekend staat, tenzij blijkt, dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 4 - Maatstaf van heffing.
1. Maatstaf van heffing is de uitkomst van de volgende formule:
(M x V x T1) + (F x T2)
waarin :
M = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het tweede lid
F = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het derde lid
V = de voorzieningsfactor zoals bedoeld in het vierde lid
T1 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid
T2 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid
2. De oppervlakte van een onroerende zaak wordt bepaald, op het aantal volle vierkante kadastrale meters van de begane grond - van de onroerende zaak die grenst aan de heringericht openbare ruimte - waarbij op hele meters naar beneden wordt afgerond.
3. De frontbreedte wordt bepaald op de lengte gemeten van de kadastrale kaart, van dat deel van een onroerende zaak dat grenst/gelegen is aan de heringerichte openbare ruimte. De werkelijke lengte wordt hierbij op halve meters naar beneden afgerond. Indien er meerdere zijden, van één onroerende zaak, zijn gelegen aan de heringerichte openbare ruimte die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, geldt de som van alle zijden.
4. De voorzieningsfactor, voor de op in artikel 2 bedoelde kaart, voorkomende onroerende zaken welke deels zijn gelegen aan een reeds eerdere heringerichte openbare ruimte, en of die uit hoofde van de verordening baatbelasting Leeuwenstraat/kampstraat reeds een aanslag ontvangen hebben, is aangegeven in de rode kleur en bedraagt: 0,5.
Artikel 5 - Belastingtarief
De belasting bedraagt:
1. voor elke vierkante meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid ƒ 50,30
2. voor elke strekkende meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, derde lid ƒ 1.618,67.
Artikel 6 - Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijks belasting.
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 15 jaren. (…)
(…)
Artikel 14 - Inwerkingtreding en citeertitel.
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.
2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1997.
3. Zij kan worden aangehaald als "Verordening Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o.".
2.2. Op 10 december 1992 had de gemeenteraad van Hilversum het "Bekostigingsbesluit herinrichting Groest/Kerkstraat e.o." (hierna: het Bekostigingsbesluit) vastgesteld. Dit besluit is op 21 december 1992 in De Gooi en Eemlander bekendgemaakt.
3. Tussen partijen vaststaande feiten.
3.1. Belanghebbende is op 1 januari 1997 eigenares van enige gebouwde en ongebouwde eigendommen, plaatselijk aangeduid als b-straat 1 en 2 en als a-straat 1 en 2. De eigendommen liggen in het bij het Bekostigingsbesluit aangegeven plangebied en tevens in het gebied dat op de bij de Verordening behorende kaart is aangegeven met een bolletjesomlijning. Voorts grenzen de eigendommen b-straat 1 en 2 en de naastgelegen ongebouwde eigendom, waarop een recht van overpad rust en die als openbare weg in gebruik is, aan de heringerichte openbare ruimte. De als a-straat 1 aangeduide eigendommen, die op last van de gemeente met een hek zijn afgesloten van de toegangsweg naast b-straat 1 en 2, behelzen een winkel met parkeerterrein; a-straat 2 betreft een daarboven gelegen c-ruimte. b-straat 1 en 2 betreffen winkels, waarvan er een lang heeft leeggestaan.
Ter zake van het samenstel van onroerende zaken is met dagtekening 31 mei 1997 een aanslag Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. 1997 opgelegd, waarin het samenstel is omschreven als "a-straat bij 2", ten bedrage van ƒ 164.391, berekend naar de volgende maatstaf: oppervlakte van 2721 m², frontbreedte van 17 m.
3.2. Het Bekostigingsbesluit is genomen in samenhang met het op 23 december 1992 door de gemeenteraad vastgestelde ontwikkelingsplan "Binnenstad beter in beeld". Dit plan voorzag in de verbetering c.q. herinrichting van het winkel- en verblijfsgebied van de binnenstad van Hilversum. De kosten werden in het Bekostigingsbesluit geraamd op ƒ 9.000.000, waarvan 85% zou worden verhaald op de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de gebate percelen.
3.3. De kosten van herinrichting zijn vastgesteld op ƒ 8.636.069,77, van welke kosten 85%, te weten ƒ 7.340.659,30 door middel van de onderhavige baatbelasting is verhaald op de genothebbenden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verordening, wier onroerende zaken op 1 november 1995 door de voorzieningen zijn gebaat en zijn gelegen binnen de bolletjesomlijning op de bij de Verordening behorende kaart. Voormelde herinrichtingskosten zijn - samengevat - als volgt opgebouwd:
directe kosten algemeen ƒ 180.431,01
groenvoorzieningen ƒ 581.838,97
nutsvoorzieningen ƒ 974.446,41
overhead ƒ 408.373,65
rente ƒ 4.700,00
verharding ƒ 6.023.567,55
voorbereiding en toezicht ƒ 639.999,18
ƒ 8.813.356,77
AF:
bijdrage derden ƒ 10.000,00
correctie vanwege achterstallig onderhoud ƒ 546.000,00
correctie vanwege herinrichting particulier eigendom ƒ 675.224,66
ƒ 7.582.132,11
BIJ:
renteverlies voorfinanciering ƒ 1.053.937,66
Totale kosten ƒ 8.636.069,77
Te vorderen bedrag middels baatbelasting
85% van ƒ 8.636.069,77 ƒ 7.340.659,30
3.4. Naar aanleiding van de procedure die is uitgemond in het arrest Hoge Raad 24 juli 2001, nr. 35 981, BNB 2001/328, heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van 18 januari 2002 enkele stellingen uit het beroepschrift ingetrokken, te weten die onder 2.2.1., 2.2.3. en 2.5. Bij brief van 20 maart 2002 heeft hij tevens stelling 2.3. (de gemeente heeft teveel kosten verhaald) ingetrokken omdat op dit punt procedure-afspraken zijn gemaakt met verweerder.
3.5. Nadat het gebied was heringericht heeft belanghebbende de ongebouwde eigendom naast de winkels b-straat 1 en 2, die als openbare weg in gebruik is, opgehoogd omdat deze lager was komen te liggen dan de nieuwe bestrating, hetgeen tot wateroverlast leidde. De kosten daarvan hebben rond ƒ 120.000 (inclusief BTW) bedragen.
4. Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Is het onderhavige samenstel van onroerende zaken gebaat door de aangebrachte voorzieningen ?
2. Worden onroerende zaken gelegen nabij de voorzieningen ten onrechte niet belast ?
3. Is perceel 7137 ged. (Koornstraat) ten onrechte niet in de heffing betrokken ?
4. Leidt de Verordening tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing ?
5. Is de aanslag opgelegd in strijd met het vertrouwensbeginsel ?
6. Zijn de nieuwe grieven in de pleitnota van 18 januari 2002 tardief ?
7. Dient verweerder veroordeeld te worden in de (werkelijke) proceskosten ?
8. Is de omschrijving op het aanslagbiljet voldoende duidelijk ?
9. Leidt de samenstelbepaling tot een onredelijk resultaat ?
10. Is de aanslag te hoog door verkeerde afronding ?
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en de processen-verbaal van de zittingen.
6. Beoordeling van het geschil
6.1.1. In het kader van de herinrichting van de winkelstraten in de binnenstad van Hilversum is de Groest tussen de Stationsstraat en de Herenstraat, voorheen een doorgaande weg, veranderd in een voetgangersgebied in de vorm van een brede promenade, voorzien van sierbestrating, sierverlichting, straatmeubilair en bomenrijen. De middenstrook is beschikbaar voor (brom)fietsers en (tot 10 uur) voor bevoorradings- en bestemmingsverkeer.
De Kerkstraat en omringende straten waren reeds voetgangersgebied. Mede op aandrang van het bedrijfsleven zijn ook deze straten in de plannen opgenomen. De werkzaamheden in deze straten betreffen in hoofdzaak de vervanging van de bestaande gewassen betontegels door dezelfde sierbestrating ('Penterklinkers') die ook in de Groest en omgeving is gebruikt. Tevens zijn ook hier sierverlichting, straatmeubilair en (bescheiden) groenvoorzieningen aangebracht.
Met deze herinrichting heeft de gemeente Hilversum een aaneengesloten, aantrekkelijk winkelgebied totstandgebracht. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de daaraan grenzende onroerende zaken daardoor, objectief bezien, in een voordeliger positie zijn gebracht.
Zulks geldt in sterkere mate voor de onroerende zaken die zijn gelegen aan de Groest, waar de doorgaande weg in een volledig heringericht voetgangersgebied is veranderd, dan voor de onroerende zaken gelegen aan de Kerkstraat en omringende straten, welke straten al voetgangersgebied waren en waar de herinrichting voornamelijk heeft bestaan in de aanleg van sierbestrating. Zulks staat echter niet in de weg aan een heffing van één baatbelasting voor het gehele aaneengesloten heringerichte winkelgebied.
6.1.2. Belanghebbende stelt onder meer dat van baat geen sprake is nu de herinrichting van de binnenstad er niet toe heeft geleid dat meer omzet en/of winst is behaald als gevolg van de getroffen voorzieningen. Zulks is echter te dezen niet van betekenis nu het gaat om de onroerende zaak als zodanig en niet om het gebruik dat daarvan gemaakt wordt. Dat zou anders kunnen zijn indien een - niet slechts tijdelijke - teruglopende omzet rechtstreeks zou zijn terug te voeren op de totstandbrenging van de voorzieningen. Voor zover belanghebbende al feiten heeft gesteld die steun bieden aan een dergelijke conclusie, heeft hij deze onvoldoende aannemelijk gemaakt.
6.1.3. De overige door belanghebbende geopperde bezwaren tegen de wijze waarop het onderwerpelijke gebied is heringericht (onder meer inzake onveiligheid voor voetgangers, gebrek aan parkeergelegenheid en toename van (brom)fietsverkeer), brengen geen wijziging in 's Hofs overtuiging dat de aangrenzende onroerende zaken door de herinrichting van het winkelgebied in een voordeliger positie zijn komen te verkeren en derhalve gebaat zijn in de zin van artikel 222 van de Gemeentewet.
6.1.4. Aan belanghebbende zij toegegeven dat door de heffing van baatbelasting zeer aanzienlijke kosten worden verhaald op de eigenaren van onroerende zaken in de binnenstad van Hilversum. Zulks berust evenwel op een daartoe door de gemeenteraad genomen besluit. De toetsing door het Hof is te dien aanzien beperkt tot de vraag of de gemeente daarbij is gebleven binnen de in artikel 222 van de Gemeentewet aan het heffen van baatbelasting gestelde vereisten.
6.1.5. Belanghebbende heeft nog gesteld dat aan de randen van het kernwinkelgebied inmiddels identieke voorzieningen zijn aangelegd, zonder dat daarbij tot kostenverhaal is overgegaan. Volgens verweerder is bij het latere project gekozen voor een andere wijze van bekostiging.
De bevoegdheid tot het kiezen van de wijze van bekostiging is overgelaten aan de gemeenteraad.
6.2. Belanghebbende stelt dat onroerende zaken gelegen nabij de voorzieningen ten onrechte niet in de heffing zijn betrokken, hoewel zij wel gebaat zijn door het uitstralingseffect van de getroffen voorzieningen, en dat de Verordening daarom onverbindend is.
Zoals het Hof onder 6.1. heeft overwogen zijn de onroerende zaken die grenzen aan het heringerichte gebied gebaat door de getroffen voorzieningen. De gemeentelijke wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen om de heffing van baatbelasting te beperken tot de (samenstellen van) onroerende zaken die aan het heringerichte gebied grenzen. Naar 's Hofs oordeel heeft de gemeentelijke wetgever er in redelijkheid van uit kunnen gaan dat onroerende zaken die niet aan dat gebied grenzen geen of verwaarloosbare baat hebben bij de voorzieningen en heeft hij aldus een objectieve en redelijke maatstaf aangelegd.
6.3. Belanghebbende stelt voorts dat het noordelijke gedeelte van de Koornstraat (perceel 7137) ten onrechte niet in de baatbelasting is betrokken. Ter zitting van 7 juni heeft de gemachtigde van belanghebbende dit noordelijke deel op de bij de Verordening behorende kaart aangegeven.
Dienaangaande merkt het Hof op dat de daaraan grenzende percelen 7134, 2556, 446 en 447 wel in de baatbelasting zijn betrokken omdat zij behoren tot (een samenstel van) de onroerende zaken die grenzen aan de Kerkstraat.
Voor zover belanghebbende tevens stelt dat de verderop gelegen percelen 3729, 5629 en/of 7253 tevens in de baatbelasting hadden moeten worden betrokken, overweegt het Hof het volgende.
Op de peildatum 1 november 1995 had het noordelijke gedeelte van de Koornstraat de functie van openbare weg; na latere realisering van een winkelpassage heeft dat gedeelte grotendeels de functie van straat behouden. Hoewel op de peildatum reeds een wijziging van het bestemmingsplan was voorzien, was met betrekking tot de concrete invulling van bouwplannen nog weinig of niets bekend. Er was dan ook geen sprake van duidelijk afgebakende of af te bakenen afzonderlijke onroerende zaken. Onder deze omstandigheden kunnen de onroerende zaken die later zijn ontstaan op of aangrenzend aan het noordelijke gedeelte van de Koornstraat, dat pas in 1999 is heringericht en bestraat, niet geacht worden op 1 november 1995 door de voorzieningen te zijn gebaat.
6.4.1. Belanghebbendes stelling dat sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing mondt uit in de conclusie dat de wijze waarop de gemeente appartementsgebouwen in de heffing betrekt, leidt tot een heffing die in strijd is met het geldende recht. Belanghebbende verbindt daaraan kennelijk de conclusie dat de gehele Verordening daarom onverbindend is.
Dienaangaande overweegt het Hof als volgt.
Belanghebbende is eigenaar van alle als gebaat aangemerkte onroerende zaken die in de onderhavige bestreden aanslag zijn begrepen en daarmee de belastingplichtige in de zin van de Verordening. Zijn betoog dat de heffingssystematiek bij appartementencomplexen niet deugt, is daarmee voor de onderwerpelijke aanslag niet van belang. Zo al appartementencomplexen met verschillende genothebbenden krachtens beperkt recht op onjuiste wijze in de heffing zouden worden betrokken, zoals belanghebbende stelt, leidt zulks er niet toe dat de Verordening ten aanzien van onroerende zaken die op juiste wijze als gebaat zijn aangemerkt en in de heffing zijn betrokken, zoals bij de onderwerpelijke aanslag, als onverbindend terzijde moet worden gesteld.
6.4.2. Voor zover belanghebbende te dezen overigens stelt dat de gerechtigden tot een appartementsrecht niet zelfstandig in de baatbelasting worden betrokken, wordt deze stelling door het Hof verworpen. Met het bepaalde in artikel 1, onder a, punt 4, van de Verordening is kennelijk, mede gelet op de daarop gegeven officiële toelichting, beoogd in appartementsrechten gesplitste gebouwen als één onroerende zaak aan te merken. Hieraan ligt blijkbaar de gedachte ten grondslag dat de niet op de begane grond gelegen appartementen in een appartementsgebouw zonder deze bepaling en gelet op het bepaalde in artikel 4 van de Verordening, niet in de heffing zouden kunnen worden betrokken, doch door deze bepaling daarin - zij het indirect - wel zullen worden betrokken. Het Hof acht dit een juist uitgangspunt.
Niet valt in te zien waarom dit uitgangspunt in samenhang met artikel 253, eerste lid, van de Gemeentewet tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing zou leiden.
6.5. De omstandigheid dat bij het Bekostigingsbesluit een andere maatstaf werd genoemd, te weten de waarde in het economische verkeer, brengt niet mede dat het de gemeenteraad niet vrijstond daarvan af te wijken (zie Hoge Raad 24 juli 2001, nr. 35.981, BNB 2001/328, overweging 3.4.3.). Het beroep op opgewekt vertrouwen wordt dan ook verworpen.
6.6. Verweerder stelt dat de nieuwe grieven van belanghebbende in de pleitnota van 18 januari 2002 tardief zijn.
Voor een deel bevat die pleitnota nadere argumenten ter ondersteuning van stellingen die reeds in het beroepschrift waren opgeworpen. Voor zover wel sprake is van nieuwe grieven en stellingen heeft belanghebbende naar 's Hofs oordeel een te groot belang bij de beoordeling van die stellingen, zulks terwijl een doelmatige procesgang daardoor niet onaanvaardbaar wordt verstoord. Verweerder is in de gelegenheid gesteld zich over de nieuwe grieven en stellingen uit te laten, zodat hij niet in zijn verdediging is geschaad.
Verweerders beroep op het bepaalde in art. 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht, wat daar ook van zij, behoeft geen behandeling nu die bepaling op het onderhavige vóór 1 september 1999 ingestelde beroep nog niet van toepassing is.
6.7.1. Belanghebbende is eigenares van een aantal aangrenzende gebouwde en ongebouwde eigendommen. Als bijlage 4 bij de pleitnota van 18 januari 2002 is een kaart gevoegd waarin deze als volgt zijn aangeduid:
I (geel): a-straat 1 (winkel met parkeerterrein) en nr. 25 (c-ruimte);
II (roze): openbare weg, aan een zijde grenzend aan de heringerichte openbare ruimte, en aan de andere zijde van gedeelte I afgescheiden met een hek, zulks op last van de gemeente; dit gedeelte II heeft een oppervlakte van 285 m² en een frontbreedte van 4 m.
III (blauw): winkelpanden b-straat 1 en 2, grenzend aan de heringerichte openbare ruimte; dit gedeelte heeft een oppervlakte van 414 m² en een frontbreedte van 13 m.
Deze eigendommen zijn door belanghebbende in gedeelten verworven en hebben vervolgens één kadasternummer (…) gekregen, behoudens een gedeelte van 11 m² (kadasternummer …).
Al deze eigendommen zijn ingevolge artikel 2, onderdeel a, onder 3, van de Verordening als samenstel aangemerkt en zijn gelegen binnen de bolletjesomlijning, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Verordening.
6.7.2. Belanghebbende heeft naar 's Hofs oordeel begrepen, althans kunnen begrijpen dat de onderwerpelijke aanslag met de aanduiding a-straat bij 2, met een oppervlakte van 2721 m² en een frontbreedte van 17 m, was berekend naar het samenstel van de aan belanghebbende toebehorende aangrenzende eigendommen, waartoe de onroerende zaken met de plaatselijke aanduidingen a-straat 1en 2 en b-straat 1 en 2 behoorden.
6.7.3. Het gedeelte I, bestaande uit gebouwde en bijbehorende ongebouwde eigendommen, grenst aan de a-straat, die niet is heringericht. Dit gedeelte zou, ware een derde daarvan eigenaar zijn, niet tot het met een bolletjesomlijning afgebakende gebate gebied zijn gerekend omdat het, op zichzelf bezien, niet gebaat is door de in de Verordening opgesomde voorzieningen. Ook zou de maatstaf van heffing (oppervlakte of frontbreedte grenzend/gelegen aan de heringerichte openbare ruimte) voor die eigendommen ontbreken.
Zoals het Hof hiervoor onder 6.1. en 6.2. heeft overwogen zijn de eigendommen die grenzen aan de heringerichte openbare ruimte, terecht als gebaat aangemerkt en heeft de gemeentelijke wetgever er terecht van kunnen uitgaan dat nabijgelegen eigendommen, die niet aan de heringerichte openbare ruimte grenzen, niet als gebaat werden aangemerkt.
Daarom komt de vraag aan de orde of de artikelen 1 en 2 van de Verordening ertoe mogen leiden dat gebouwde en ongebouwde eigendommen, die op zichzelf bezien niet als gebaat zijn aan te merken, niettemin als gebaat mogen worden aangemerkt in samenhang met wel gebate aangrenzende eigendommen, louter op grond van de omstandigheid dat zij aan eenzelfde genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht toebehoren.
6.7.4. Naar 's Hofs oordeel voert het te ver om zelfstandige gebouwde en ongebouwde eigendommen die niet aan de heringerichte openbare ruimte grenzen als gebaat aan te merken, louter omdat zij eigendom zijn van een belastingplichtige wiens overige aangrenzende zelfstandige eigendommen aan de heringerichte openbare ruimte grenzen. In zoverre is sprake van een willekeurige begrenzing die niet wordt gedragen door de baat die aan de desbetreffende zelfstandige eigendommen kan worden toegerekend.
Dat de onderscheiden eigendommen na de verwerving daarvan door de huidige eigenaar - op een klein gedeelte na - één kadastraal nummer hebben gekregen, doet daaraan niet af.
De samenstelbepaling in de Verordening mag naar 's Hofs oordeel niet dienen om zelfstandige gebouwde en ongebouwde eigendommen als gebaat aan te merken enkel omdat zij grenzen aan eigendommen die gebaat zijn omdat zij aan de heringerichte openbare ruimte grenzen.
Een eigendom kan niet in de heffing worden betrokken louter op grond van de samenstelbepaling.
6.7.5. Het vorenstaande betekent dat gedeelte I ten onrechte in de heffing van baatbelasting is betrokken.
6.7.6. Gedeelte II betreft een zelfstandige ongebouwde eigendom waarop een recht van overpad rust en die als openbare weg in gebruik is. Tegenover de gemotiveerde stellingen van belanghebbende heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat deze eigendom een andere aanwending zou kunnen krijgen. Ook uit de overgelegde Leefmilieuverordening valt zulks niet, althans niet zonder afdoende verklaring welke de verweerder niet heeft verstrekt, af te leiden. Bovendien acht het Hof met belanghebbende aannemelijk dat ten gevolge van de herinrichting van de aangrenzende openbare ruimte, aanzienlijke kosten moesten worden gemaakt omdat de weg veel lager was komen te liggen dan de herbestrate openbare ruimte.
De slotsom luidt dat gedeelte II niet is gebaat door de aangebrachte voorzieningen en daarom niet in de heffing van baatbelasting mag worden betrokken.
6.7.6. Gedeelte III betreft winkelpanden die aan de heringerichte openbare ruimte grenzen. Deze panden zijn door de aangebrachte voorzieningen gebaat op de hierboven onder 6.1. vermelde gronden.
De omstandigheid dat de winkelpanden, althans een deel daarvan, tijdelijk leeg hebben gestaan, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
6.7.7. Het vorenstaande voert tot de conclusie dat de aanslag als volgt dient te worden verminderd:
(414 m² x ƒ 50,30) + (13 x ƒ 1.618,67) = ƒ 41.866,91 (= € 18.998,38).
6.7.8. Belanghebbendes op zichzelf terechte klacht dat de aanslag te hoog is door een afronding waarin de Verordening niet voorziet, behoeft geen behandeling meer.
6.8. De conclusie luidt dat de bestreden uitspraak moet worden vernietigd en dat de aanslag moet worden verminderd tot ƒ 41.866,91 (= € 18.998,38).
7. Proceskosten
Nu belanghebbende gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, acht het Hof termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt het bedrag van de proceskosten gesteld op (A.1, 3, 5 en 8 = 3 punten; wegingsfactor C.1 = 2; ƒ 710 per punt) ƒ 4.260 (= € 1.933,10). Van samenhangende zaken met de gelijktijdig ingediende en behandelde zaken is geen sprake nu het onderhavige beroep niet nagenoeg gelijkluidend is aan de gelijktijdig ingediende en behandelde zaken, waarin ook een kostenveroordeling is uitgesproken. Het Hof acht onvoldoende termen aanwezig om af te wijken van de in voormeld Besluit opgenomen vaste bedragen.
8. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep (gedeeltelijk) gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak en vermindert de aanslag tot ƒ 41.866,91(= € 18.998,38);
- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan belanghebbende van € 1.933,10 aan proceskosten en wijst de gemeente Hilversum aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;
- gelast verweerder het betaalde griffierecht ad ƒ 80 (= € 36,30) aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 19 juli 2002 door mrs. Schaap, Steenbergen en Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.