Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2002, AE8422, 01/03302

Gerechtshof Amsterdam, 21-05-2002, AE8422, 01/03302

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 mei 2002
Datum publicatie
8 oktober 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE8422
Formele relaties
Zaaknummer
01/03302

Inhoudsindicatie

Belanghebbenden zijn erfgenamen van A. A had bij Legio-Lease een tweetal aandelenleasecontracten afgesloten. Deze contracten hadden ten tijde van het overlijden van A nog een looptijd van respectievelijk van vijf en 25 maanden. Belanghebbenden hebben de contracten voortgezet. Ten tijde van het overlijden van A bedroeg de resterende betalingsverplichting fl. 35.091. De beurswaarde van de onderliggende aandelen was fl. 79.247. Belanghebbenden hebben de resterende betalingsverplichting wel op de totale belaste verkrijging in mindering gebracht maar zij stellen dat de onderliggende aandelen niet tot de totale belaste verkrijging hoeven te worden gerekend. Zij dragen hiervoor aan dat een verkrijging van geleasde aandelen niet op het aangiftebiljet wordt genoemd. Het hof oordeelt allereerst dat het voor drie belanghebbenden mogelijk is om bij één geschrift in bezwaar te komen, als de aanslagen op één aanslagbiljet zijn verenigd. Ook het in beroep komen van drie belanghebbenden bij één geschrift is geen probleem. Het hof is van oordeel dat de waarde van de geleasde aandelen een verkrijging vormt in de zin van artikel 5(1) van de Successiewet 1956. Dat een dergelijke verkrijging niet met name op het aangiftebiljet wordt genoemd, doet daaraan niet af. De resterende betalingsverplichting kan op de verkrijging in mindering worden gebracht. Het hof oordeelt nog dat belanghebbenden de onderliggende aandelen niet tussentijds konden verkopen en dat daarom op de beurswaarde van de aandelen een waardedrukkende factor wegens incourantheid moest worden toegepast. Het hof stelt deze waardedrukkende factor op 10%. De inspecteur heeft vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke aangevraagd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in de beroepen van X te Z, G te H en K te M, belanghebbenden,

tegen

de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, hierna de inspecteur, gedagtekend 13 september 2001, betreffende de aanslagen in het recht van successie ter zake van een belaste verkrijging in het jaar 2000.

De beroepen zijn behandeld ter zitting van 8 mei 2002.

Beslissing

Het Hof:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraak op het bezwaarschrift;

- vermindert de aanslag ten name van X tot een berekend naar een belaste verkrijging van ¦ 269.548;

- vermindert de aanslag ten name van G tot een berekend naar een belaste verkrijging van ¦ 134.774;

- vermindert de aanslag ten name van K tot een berekend naar een belaste verkrijging van ¦ 134.774;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden tot een beloop van € 233 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbenden te vergoeden; en

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad ƒ 60 (€ 27,23) aan belanghebbenden te vergoeden.

Gronden

1. Op 25 april 2000 is mevrouw A overleden. Blijkens haar testament, verleden op 23 april 2000 voor mr. B te Z, heeft zij als haar erfgenamen aangewezen X, Y (echtgenote van X), G en K. De erfgenamen zijn ieder voor eenvierde gedeelte gerechtigd tot de nalatenschap.

2. Erflaatster heeft bij Legio-Lease te Leiden een tweetal aandelenleasecontracten afgesloten. Het eerste contract dateert van 22 mei 1997 en voorzag in de lease gedurende 60 maanden van 241 aandelen ABN-AMRO en 125 aandelen KPN. De aandelen KPN zijn later gesplitst in aandelen KPN en TPG. Erflaatster heeft het tweede contract op 11 september 1997 afgesloten. Dit contract voorzag in een lease van 82 aandelen AEGON gedurende 36 maanden. De aandelen AEGON zijn later gesplitst in 328 aandelen.

3. Volgens de Bijzondere Voorwaarden van Legio-Lease kunnen leasecontracten bij het overlijden van de lessee naar keuze van de erfgenamen worden voortgezet of zonder kosten worden beëindigd. De erfgenamen van A hebben de contracten voortgezet. De ten tijde van het overlijden van A resterende betalingsverplichting aan Legio-Lease bedroeg ¦ 35.091. De beurswaarde van de geleasde aandelen bedroeg indertijd ¦ 79.247.

4. De erfgenamen hebben aangifte gedaan van een totale verkrijging van ƒ 547.021. Op het aangiftebiljet zijn de geleasde aandelen opgenomen voor hun beurswaarde. Het bedrag van de resterende betalingsverplichting is op de nalatenschap in mindering gebracht. De inspecteur heeft de verkrijgingen van X en Y aangemerkt als één verkrijging, verkregen door X. Aan X is een aanslag opgelegd naar een belaste verkrijging van ƒ 273.510. De belaste verkrijgingen van G en K zijn vastgesteld op ƒ 136.755 voor ieder.

5. Belanghebbenden hebben in het bezwaarschrift gesteld dat zij ten onrechte de geleasde aandelen als bezittingen in aanmerking hebben genomen en verzochten de inspecteur de totale belaste verkrijging met ƒ 79.247 te verlagen tot ƒ 467.774. De inspecteur heeft de bezwaren bij één uitspraak, de bestreden uitspraak, afgewezen.

6. Tussen partijen is in geschil of de geleasde aandelen tot de totale belaste verkrijging moeten worden gerekend. Indien dit het geval is, houdt partijen nog verdeeld op welke waarde de aandelen kunnen worden gewaardeerd.

7. Op het aanslagbiljet zijn - kennelijk met toepassing van artikel 47 van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet) - drie aanslagen verenigd. De als eerste genoemde belanghebbende is tegen die aanslagen bij één bezwaarschrift in bezwaar gekomen. De inspecteur heeft op de bezwaren - kennelijk met toepassing van artikel 25, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastin-gen (hierna: de AWR) - beslist bij één uitspraak. De als eerste genoemde belanghebbende heeft teen die uitspraak bij één geschrift beroep ingesteld.

8. Gelet op de inhoud van het bezwaarschrift en het beroepschrift en op de als bijlage bij het beroepschrift gevoegde verklaring van erfrecht acht het Hof aannemelijk dat de als eerste genoemde belanghebbende het bezwaarschrift en het beroepschrift mede namens de overige belanghebbenden heeft ingediend. Voorts is het Hof van oordeel dat in een geval als het onderhavige het bepaalde in artikel 23 en artikel 24a, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 26a, eerste lid, van de AWR niet er aan in de weg staat dat door of namens meer dan één belangheb-bende bij één geschrift bezwaar kan worden aangetekend of beroep kan worden ingesteld. Het betreft hier immers een geval waarin op het zelfde aanslagbiljet op geoorloofde wijze verschei-dene aanslagen zijn verenigd, onderscheidenlijk in het zelfde geschrift op geoorloofde wijze verscheidene uitspraken zijn verenigd (vergelijk Hoge Raad 8 maart 1978, BNB 1978/122). Splitsing van het bezwaar- en het beroepschrift is derhalve terecht achterwege gebleven.

9. Artikel 5, eerste lid, van de Wet bepaalt dat het recht van successie wordt geheven van hetgeen ieder verkrijgt, eventueel na aftrek van zijn aandeel in de volgens de Wet voor aftrek in aanmerking komende schulden, legaten en lasten. Belanghebbenden verkregen het recht om de geleasde aandelen op termijn in handen te krijgen tegen voldoening van de resterende betalings-verplichting. Onder deze omstandigheden vormt het aandeel in de waarde van de geleasde aandelen een verkrijging in de zin van artikel 5, eerste lid, van de Wet, waarop het aandeel in de volgens de Wet voor aftrek in aanmerking komende schulden, legaten en lasten in mindering kan worden gebracht. Dat een dergelijke verkrijging niet met name op het aangiftebiljet wordt genoemd, doet hieraan niet af.

10. Belanghebbenden waren genoodzaakt om de leasecontracten voort te zetten om de aandelen op den duur in handen te krijgen. Zij konden de aandelen niet tussentijds vervreemden omdat de juridische eigendom daarvan tot de einddatum van de contracten bij Legio-Lease berustte. Het Hof is daarom van oordeel dat de geleasde aandelen niet tegen hun beurswaarde konden worden gewaardeerd maar dat daarop een waardedrukkende factor moest worden toegepast wegens incourantheid. Het Hof stelt de gewogen waardedrukkende factor voor de totale waarde van de geleasde aandelen ten tijde van het overlijden van erflaatster op 10%. Het Hof waardeert de totale waarde van de aandelen ten tijde van het overlijden van erflaatster ƒ 7.925 lager dan waarvoor ze bij het opleggen van de aanslag zijn gewaardeerd. Tussen partijen is niet in geschil dat de volgens de Wet voor aftrek in aanmerking komende schulden, legaten en lasten kunnen worden bepaald op ƒ 35.091, zijnde de resterende betalingsverplichting.

11. Gelet op het hiervoor overwogene bedraagt de totale verkrijging van belanghebbenden ƒ 539.096 (is ƒ 547.021 minus ƒ 7.925). De belaste verkrijging van X bedraagt ƒ 269.548. De belaste verkrijgingen van G en K worden vastgesteld op ƒ 134.774 voor ieder.

12. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskos-ten bestuursrecht worden de kosten gesteld op € 225 voor verletkosten, vermeerderd met € 8 voor reiskosten van belanghebbende om de zitting van 8 mei 2002 bij te wonen.

De uitspraak is gedaan op 21 mei 2002 door mr. O.B. Onnes, lid van de belastingkamer in tegenwoordigheid van drs. E.T.N.P. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimi-seerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.