Home

Hoge Raad, 15-04-2005, AT3964, 39229

Hoge Raad, 15-04-2005, AT3964, 39229

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 april 2005
Datum publicatie
15 april 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT3964
Formele relaties
Zaaknummer
39229
Relevante informatie
Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 5, Successiewet 1956 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 21

Inhoudsindicatie

Waardering Legio-Leasecontracten.

Uitspraak

Nr. 39.229

15 april 2005

MvA

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 3 oktober 2002, nr. 01/03302, betreffende na te melden aan X1 te Z, X2 te Z en X3 te Z opgelegde aanslagen in het recht van successie.

1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbenden zijn ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van C, overleden op 25 april 2000 (hierna: erflaatster), aanslagen in het recht van successie opgelegd naar een verkrijging van respectievelijk ƒ 273.510, ƒ 136.755 en ƒ 136.755, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op het bezwaarschrift vernietigd en de aanslagen verminderd tot aanslagen naar een verkrijging van ƒ 269.548, ƒ 134.774 en ƒ 134.774. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbenden hebben een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Erflaatster heeft met Legio-Lease B.V. (hierna: Legio-Lease) een tweetal aandelenleasecontracten afgesloten. De twee contracten maakten deel uit van haar nalatenschap. De ten tijde van het overlijden van erflaatster uit hoofde van deze contracten resterende betalingsverplichting aan Legio-Lease bedroeg ƒ 35.091. De beurswaarde van de uit hoofde van deze contracten geleasde aandelen bedroeg ten tijde van het overlijden ƒ 79.247.

3.1.2. Het Hof heeft feitelijk vastgesteld dat de leasecontracten bij het overlijden van erflaatster naar keuze van de erfgenamen konden worden voortgezet of zonder kosten beëindigd, en dat de erfgenamen de contracten hebben voortgezet.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbenden het recht hebben verkregen om de geleasde aandelen op termijn in handen te krijgen tegen voldoening aan de resterende betalingsverplichting, en dat onder deze omstandigheden het aandeel in de waarde van de geleasde aandelen een verkrijging vormt in de zin van artikel 5, lid 1, van de Successiewet 1956 (hierna: de Wet), waarop het aandeel in de volgens de Wet voor aftrek in aanmerking komende schulden, legaten en lasten in mindering kan worden gebracht. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat belanghebbenden genoodzaakt waren om de leasecontracten voort te zetten om de aandelen op den duur in handen te krijgen en dat, omdat belanghebbenden de aandelen niet tussentijds konden vervreemden omdat de juridische eigendom daarvan tot de einddatum van de contracten bij Legio-Lease berustte, de geleasde aandelen niet tegen hun beurswaarde konden worden gewaardeerd maar dat daarop een waardedrukkende factor moest worden toegepast wegens incourantheid.

3.3. In de toelichting op het eerste middel wordt onder meer betoogd dat, nu de erfgenamen de keuze hadden om de contracten voort te zetten dan wel zonder kosten te beëindigen, en het verkregene in aanmerking moet worden genomen voor de waarde in het economisch verkeer ten tijde van het overlijden, de aan successierecht onderworpen waarde van de contracten nooit lager kan zijn dan de opbrengst bij beëindiging per overlijdensdatum. Dit betoog is juist; de contracten moeten immers in aanmerking worden genomen voor de waarde in het economisch verkeer, en daarbij kan de opbrengst bij beëindiging van de contracten niet buiten aanmerking blijven. Dit brengt mee dat het Hof ten onrechte heeft verzuimd te onderzoeken of de opbrengst bij beëindiging per overlijdensdatum hoger zou zijn geweest dan de prijs die de contracten bij vervreemding - zo deze mogelijk was - zouden hebben opgebracht. In zoverre slaagt het middel. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbenden voor de kosten in verband met de behandeling van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2005.