Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-01-2003, AF4175, 01/01748

Gerechtshof Amsterdam, 31-01-2003, AF4175, 01/01748

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 januari 2003
Datum publicatie
10 februari 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF4175
Formele relaties
Zaaknummer
01/01748

Inhoudsindicatie

Startende ondernemer met recht op verhoogde zelfstandigenaftrek neemt als commanditair vennoot deel in een commanditaire vennootschap tot exploitatie van een zeeschip. Hij heeft geen recht op willekeurige afschrijving over zijn aandeel in de aanschaffingskosten van het schip.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 29 mei 2001, ingediend door A (A Accountants) te Q als zijn gemachtigde. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 3 juli 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 23 april 2001, betreffende - naar het Hof begrijpt - de ten name van belanghebbende genomen beschikking tot vaststelling van het verlies voor het jaar 1997. Bij de beschikking is het verlies vastgesteld op ƒ 21.969. Na bezwaar tegen de beschikking is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en verhoging van het bij de beschikking vastgestelde verlies tot ƒ 181.801.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert primair tot bevestiging van de bestreden uitspraak en subsidiair tot vernietiging van die uitspraak en verhoging van het bij de beschikking vastgestelde verlies tot ƒ 91.969.

Van de inspecteur is op 3 mei 2002 een nader stuk ontvangen. Dit stuk is bij brief van 7 mei 2002 aan de gemachtigde van belanghebbende gezonden.

Ter zitting van 30 mei 2002 zijn verschenen de gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van B, alsmede mr. C namens de inspecteur. De gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende, geboren in 1946 en gehuwd, is met ingang van 1997 - samen met zijn zoon en zijn schoondochter - vennoot in de vennootschap onder firma Veehandel X en Zn (hierna: de firma). De bedrijfsactiviteiten van de firma bestaan uit de handel in varkens. De onderneming werd van 1993 tot 1997 gedreven in de vorm van een besloten vennootschap. Het winstaandeel van belanghebbende in de firma bedroeg in 1997 ƒ 35.269.

2.2. Belanghebbende is in 1997 als commanditair vennoot gaan deelnemen in de commanditaire vennootschap CV D (hierna: de CV). De deelname van belanghebbende bestaat uit één participatie ad ƒ 70.000. De CV heeft ten doel het zeeschip D (hierna: het schip) in de vaart te brengen en te exploiteren. De CV is in 1997 verplichtingen aangegaan ter zake van de aankoop van het schip. In verband hiermee heeft belanghebbende voor 1997 investeringsaftrek genoten over een bedrag van ƒ 159.832. Hij leed in 1997 een verlies van ƒ 5.376 uit zijn deelname in de CV.

2.3. In zijn aangifte voor het jaar 1997 bracht belanghebbende een bedrag van ƒ 159.832 aan willekeurige afschrijving ten laste van de winst uit zijn onderneming. Deze afschrijving had betrekking op de aanschaffingskosten van het schip. Tevens maakte belanghebbende aanspraak op de verhoogde zelfstandigenaftrek, als bedoeld in artikel 44m, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB). Met inachtneming van een en ander berekende hij zijn belastbare inkomen over 1997 op ƒ 181.801 negatief.

2.4. De inspecteur heeft voormelde willekeurige afschrijving gecorrigeerd en het belastbare inkomen van belanghebbende vastgesteld op (ƒ 181.801 - ƒ 159.832 =) ƒ 21.969 negatief. De aanslag bedraagt nihil. Bij het aanslagbiljet behoort een toelichting waarin onder meer is vermeld:

"Het bedrag van het verlies (...) is op grond van artikel 51a (...) van de Wet op de inkomstenbelasting vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. (...) Het verlies voor dit jaar is vastgesteld op ƒ 21.969 (...).".

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil

a. of belanghebbende aanspraak kan maken op willekeurige afschrijving van zijn aandeel in de door de CV gemaakte aanschaffingskosten van het schip en zo ja,

b. of de willekeurige afschrijving beperkt moet blijven tot het bedrag ad ƒ 70.000 van de participatie van belanghebbende in de CV.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de gedingstukken.

4.2. Belanghebbende heeft ter zitting nog opgemerkt dat hij meer cliënten heeft met hetzelfde probleem.

4.3. De inspecteur heeft ter zitting nog benadrukt dat hij het standpunt van belang-hebbende in strijd acht met de bedoeling van de wetgever, die een voordeel heeft willen toekennen aan startende ondernemers en niet aan beleggers. Voorts heeft hij verklaard dat hem niet bekend is of is verzocht om vervanging van de mondelinge uitspraak van Hof Leeuwarden door een schriftelijke uitspraak.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Het Hof leidt uit de onder 2.4 aangehaalde toelichting af dat de inspecteur het bedrag van het verlies voor het jaar 1997 bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft vastgesteld, gelijktijdig met de aanslag over dat jaar. In het bezwaarschrift maakt de gemachtigde van belanghebbende bezwaar tegen de aanslag en niet tevens tegen de beschikking. Het Hof neemt evenwel aan dat het bezwaar is gericht tegen de beschikking, aangezien de aanslag nihil bedraagt en belanghebbende kennelijk geen belang had bij het maken van bezwaar tegen de aanslag. Ook de inspecteur is hiervan klaarblijkelijk uitgegaan, gelet op de inhoud van zijn beoordeling van het bezwaar. De inspecteur heeft weliswaar bij de uitspraak besloten de aanslag te handhaven, maar het Hof neemt aan dat de uitspraak strekt tot handhaving van de beschikking.

5.2. Op grond van artikel 10, derde lid, onderdeel b, van de Wet IB, voor zover hier van belang, kunnen de aanschaffingskosten van bij ministeriële regeling aangewezen bedrijfsmiddelen willekeurig worden afgeschreven. Die aanwijzing is geschied bij de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving (hierna: de Uwa). In artikel 2, eerste lid, van de Uwa is bepaald dat als bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 10, derde lid, onderdeel b, van de Wet IB worden aangewezen bedrijfsmiddelen, voor zover de belastingplichtige ter zake verplichtingen is aangegaan in een kalenderjaar waarover ten aanzien van hem de verhoogde zelfstandigenaftrek bedoeld in artikel 44m, derde lid, van de Wet IB van toepassing is. Tussen partijen is niet in geschil dat over 1997 ten aanzien van belanghebbende aan dit vereiste is voldaan uit hoofde van zijn deel-name in de firma. Hieruit vloeit voort dat belanghebbende, beoordeeld naar de tekst van artikel 2, eerste lid, van de Uwa, aanspraak heeft op willekeurige afschrijving met betrekking tot de door de CV gemaakte aanschaffingskosten van het schip.

5.3. De inspecteur stelt dat het toestaan van willekeurige afschrijving in gevallen als het onderhavige in strijd zou zijn met de bedoeling van de wetgever. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel, waarbij in artikel 10, derde lid, onderdeel b, van de Wet IB de mogelijkheid is opgenomen om bepaalde groepen van belastingplichtigen aan te wijzen die voor de willekeurige afschrijving in aanmerking zouden kunnen komen, is gevraagd of het wenselijk zou zijn de commanditaire vennootschap van deze faciliteit uit te sluiten. In de Nota naar aanleiding van het verslag, kamerstuk 24 423, nr. 5, heeft de staatssecretaris van Financiën hieromtrent het volgende opgemerkt:

"Mijn reactie hierop is, dat ik voor een dergelijke uitsluiting geen reden zie, omdat de commanditaire vennoten zelf - anders dan beherend vennoten - geen gebruik kunnen maken van de regeling aangezien zij - vanwege het niet voldoen aan het urencriterium - niet in aanmerking komen voor de zelfstandigenaftrek, en dus ook niet op de toeslag op die aftrek bij starters.".

5.4. Uit het voormelde citaat blijkt dat de wetgever ervan is uitgegaan dat commanditaire vennoten zijn uitgesloten van de willekeurige afschrijving, aangezien zij niet voldoen aan de vereisten voor de zelfstandigenaftrek. Het Hof leidt hieruit af dat naar de bedoeling van de wetgever commanditaire vennoten, die uit anderen hoofde dan hun deelname in een commanditaire vennootschap aanspraak hebben op zelfstandigenaftrek, wat betreft die deelname evenmin voor willekeurige afschrijving in aanmerking behoren te komen. Het ligt immers niet voor de hand dat de wetgever die groep gunstiger zou hebben willen behandelen dan commanditaire vennoten die slechts in die hoedanigheid winst uit onderneming genieten. Voor een zodanig verschil in behandeling bestaan geen goede gronden, zodat dan een willekeurig onderscheid tussen twee groepen commanditaire vennoten zou ontstaan.

5.5. Op grond van het onder 5.2 tot en met 5.4 overwogene is het gelijk met betrekking tot het onder 3, a omschreven geschilpunt aan de inspecteur. Hetgeen hij verder nog heeft aangevoerd behoeft dus niet meer te worden besproken.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 31 januari 2003 door mr. Onnes, lid van de belasting-kamer, in tegenwoordigheid van mr. Brands als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Cassatie

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is

gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van dit beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.