Gerechtshof 's-Gravenhage, 25-01-2005, AS7775, BK-04/01199
Gerechtshof 's-Gravenhage, 25-01-2005, AS7775, BK-04/01199
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 25 januari 2005
- Datum publicatie
- 28 februari 2005
- ECLI
- ECLI:NL:GHSGR:2005:AS7775
- Formele relaties
- Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2003:AF4175
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:AY9922, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:AY9922
- Zaaknummer
- BK-04/01199
Inhoudsindicatie
Verwijzing HR 14 mei 2004, nr. 39.771, BNB 2004/247. Deelname in scheepvaart CV. Door Hof Amsterdam onbeoordeeld gelaten stelling herleeft. Geen willekeurige afschrijving. Winst uit zeescheepvaart is negatief.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE 's-GRAVENHAGE
eerste meervoudige belastingkamer
25 januari 2005
nummer BK-04/01199
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de Inspecteur, het hoofd van de eenheid Ondernemingen P van de Belastingdienst (thans: de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/P), betreffende na te noemen beschikking.
1. Beschikking en bezwaar
1.1 Gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997 op nihil heeft de Inspecteur ten aanzien van belanghebbende een beschikking genomen waarbij het bedrag van het verlies van dat jaar is vastgesteld op ƒ 21.969.
1.2 Het tegen de beschikking gemaakte bezwaar van belanghebbende is bij de bestreden uitspraak afgewezen.
2. Loop van het geding
2.1 Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Amsterdam. Dat Hof heeft bij uitspraak van 31 januari 2003 het beroep ongegrond verklaard. Op het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie heeft de Hoge Raad bij arrest van 14 mei 2004,
nr. 39 771, BNB 2004/247, de uitspraak van voornoemd Hof vernietigd en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
2.2 Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich schriftelijk uit te laten naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad, van welke gelegenheid beide partijen gebruik hebben gemaakt. Partijen hebben van elkanders schrifturen, waarvan de inhoud als hier ingelast moet worden beschouwd, kunnen kennisnemen.
2.3 Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende op 18 oktober 2004 een nader stuk ingediend.
2.4 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 9 november 2004, gehouden te Den Haag. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.5 Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof het onderzoek van de zaak heropend en heeft vervolgens tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. Met toestemming van partijen is een nadere mondelinge behandeling achterwege gebleven.
3. Vaststaande feiten
In het geding na verwijzing dient te worden uitgegaan van de door het Gerechtshof te Amsterdam onder 2 van zijn uitspraak vastgestelde, in cassatie niet bestreden, feiten. Voorts is in het onderhavige geding op grond van de onder 2.2 vermelde schriftelijke uitlatingen en het ter zitting verhandelde, als niet meer in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, nog het volgende komen vast te staan:
3.1 Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar het gehele bedrag van zijn aandeel in de investering in het schip ten belope van ƒ 159.832 als willekeurige afschrijving genomen.
3.2 Ter zake van zijn deelneming in de commanditaire vennootschap CV A (hierna: de CV) heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een verlies geleden van ƒ 5.376, exclusief het bedrag van de willekeurige afschrijving.
3.3 De normale afschrijving is te stellen op vijf percent van de aanschaffingskosten van het schip.
4. Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1 Na verwijzing is tussen partijen nog in geschil of belanghebbende willekeurige afschrijving kan toepassen op (zijn aandeel in) de aanschaffingskosten van het schip en, bij een bevestigende beantwoording van die vraag, of die afschrijving beperkt dient te blijven tot twintig percent van (zijn aandeel in) de aanschaffingskosten van het schip dan wel tot het bedrag dat belanghebbende als kapitaal in de CV heeft ingebracht.
4.2 Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de beide overige vragen ontkennend en de Inspecteur beantwoordt deze vragen in tegenovergestelde zin.
4.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de stukken.
5. Conclusies van partijen
5.1 Het beroep van belanghebbende strekt tot vaststelling van het verlies van 1997 op ƒ 181.801.
5.2 De Inspecteur heeft primair geconcludeerd tot ongegrond-verklaring van het beroep en (meer) subsidiair tot vaststelling van het verlies van 1997 op ƒ 91.969.
6. Overwegingen omtrent het geschil
6.1 De Hoge Raad heeft in onderdeel 3 van zijn arrest overwogen:
"Verwijzing moet volgen in verband met de door de Inspecteur voor het Hof aangevoerde stelling, dat de afschrijving moet worden gemaximeerd tot het bedrag van de kapitaalinbreng, aan de behandeling waarvan het Hof niet is toegekomen."
6.2 Partijen strijden allereerst over de vraag of, gezien deze
verwijzingsopdracht, de door de Inspecteur voor het Hof Amsterdam ingenomen (subsidiaire) stellingen, die door dat hof onbeoordeeld zijn gelaten, alsnog kunnen worden behandeld. Naar het oordeel van het Hof is zulks het geval, aangezien na verwijzing deze stellingen herleven, ook indien zij door de Hoge Raad niet uitdrukkelijk in de verwijzingsopdracht zijn begrepen.
6.3 Het Hof zal allereerst de stelling behandelen die is opgenomen in de verwijzingsopdracht. De Inspecteur doet zijn standpunt dat de afschrijving beperkt dient te worden tot het bedrag dat belanghebbende als kapitaal heeft ingebracht, steunen op het arrest van de Hoge Raad van 3 juni 1970, nr. 16 346, BNB 1970/152. Het Hof leest die stelling aldus dat de willekeurige afschrijving, naar de mening van de Inspecteur, dient te worden beperkt tot een zodanig bedrag dat als gevolg van deze afschrijving het verlies van het onderhavige jaar uit hoofde van de deelneming in de CV, het bedrag van de kapitaalinbreng in de CV niet overstijgt. Voor zover dit standpunt ziet op het deel van de willekeurige afschrijving dat de normale afschrijving, zijnde de afschrijving op de voet van artikel 10 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), overschrijdt, is dit standpunt onjuist. De beslissing van de Hoge Raad is ingegeven door het in artikel 20, derde lid, van het Wetboek van Koophandel bepaalde op grond waarvan een commanditair vennoot ter zake van schulden van de commanditaire vennootschap tegenover schuldeisers niet verder aansprakelijk is dan tot het bedrag van zijn kapitaalinbreng. Bij willekeurige afschrijving is echter sprake van een fiscale faciliteit die op zichzelf niet tot een verhoogde externe aansprakelijkheid leidt. Bij het vorenoverwogene is het Hof ervan uitgegaan dat de normale afschrijving tevens een waardedaling van het bedrijfsmiddel representeert, zodat in zoverre de verhaalsrechten van schuldeisers op goederen van de commanditaire vennootschap zijn verminderd.
6.4.1 Het meest verstrekkende onderdeel van de subsidiaire stelling die de Inspecteur voor het Hof Amsterdam heeft betrokken, is dat in het geheel geen willekeurige afschrijving kan worden toegepast, omdat de winst niet positief is. In dit geval bedraagt het verlies dat belanghebbende ter zake van deelneming in de CV in het onderhavige jaar heeft geleden, ƒ 5.376.
6.4.2 Op grond van het bepaalde in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving (tekst 1997) kan de willekeurige afschrijving slechts worden toegepast voor zover de berekening van de winst uit zeescheepvaart als bedoeld in artikel 8c, tweede en derde lid, van de Wet zonder die afschrijving tot een positief bedrag leidt. Vast staat dat de zeescheepvaartwinst, reeds zonder willekeurige afschrijving, in het onderhavige jaar negatief is. Voor willekeurige afschrijving is derhalve geen plaats, zodat beslist moet worden als hierna vermeld.
7. Proceskosten en griffierecht
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Savelbergh, Van Walderveen en D.A. Verburg, in tegenwoordigheid van de gerechtsauditeur mr. Postema-van der Koogh. De beslissing is op 25 januari 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
(Van Riel)
(Savelbergh)
Aangetekend aan
partijen verzonden:
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
??
nummer BK-04/01199 blz. 5/5