Home

Gerechtshof Amsterdam, 08-04-2003, AF8489, 02/01933

Gerechtshof Amsterdam, 08-04-2003, AF8489, 02/01933

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
8 april 2003
Datum publicatie
13 mei 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AF8489
Formele relaties
Zaaknummer
02/01933

Inhoudsindicatie

In de onderhavige zaak gaat het om het rechtsgevolg van de verrekening van verlies van het jaar 2000 met de gehele belastbare winst van het jaar 1997. De over het belastbare bedrag van 1997 verschuldigde belasting was reeds bij de aanslagregeling over dat jaar verminderd met investeringsbijdragen (WIR) uit jaren daarvóór. Laatstgenoemde vermindering heeft geleid tot volledige teruggaaf van de belasting. De vraag is of de verliesverrekening nogmaals tot een teruggaaf van belasting over 1997 dient te leiden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Eerste Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van de besloten vennootschap X te Y, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen P, inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 13 maart 2002, ingediend door mr. A, gemachtigde van belanghebbende en werkzaam bij B te Q. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 26 februari 2002, betreffende de beschikking waarbij f 25.564 van het voor het jaar 2000 vastgestelde verlies ten bedrage van f 321.258 is verrekend met de belastbare winst van belanghebbende van het jaar 1997. Het beroepschrift is door de gemachtigde aangevuld bij brief van 3 juni 2002. Na bezwaar is de beschikking bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

1.2. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot wijziging van de verliesbeschikking, zodanig dat een teruggaaf van belasting ten bedrage van f 9.201 wordt verleend.

1.3. Bij aangetekend schrijven van 20 december 2002 is partijen mededeling gedaan van dag, uur en plaats van de mondelinge behandeling van de zaak. Op 16 januari 2003 is het aan gemachtigde gerichte schrijven door het Hof retour ontvangen, omdat gemachtigde dit stuk op het postkantoor niet heeft afgehaald.

Ter zitting van 14 januari 2003 is verschenen namens de inspecteur mr. C. Namens belanghebbende is niemand verschenen.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende drijft in Y een handel in kinderartikelen. In de jaren 1997, 1998 en 1999 heeft zij positieve belastbare winsten behaald. In het jaar 2000 heeft zij een verlies geleden.

2.2. Bij beschikking van 14 november 1998 is de over het belastbare bedrag 1997 verschuldigde belasting van f 9.201 geheel verrekend met investeringsbijdragen (WIR) uit eerdere jaren. Bij beschikking van 30 oktober 1999 is de over het belastbare bedrag 1998 verschuldigde belasting van f 12.047 geheel verrekend met investeringsbijdragen (WIR) uit eerdere jaren. Bij beschikking van 25 november 2000 is de over het belastbare bedrag 1999 verschuldigde belasting van f 25.273 geheel verrekend met investeringsbijdragen (WIR) uit eerdere jaren.

2.3. Met betrekking tot het jaar 2000 heeft de inspecteur een verlies vastgesteld ten bedrage van f. 321.258. Bij beschikkingen van 8 december 2001 is dit verlies op de voet van artikel 20, tweede lid, in verbinding met artikel 21, eerste lid, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 als volgt verrekend:

a) ten belope van f 25.564 met de belastbare winst van 1997;

b) ten belope van f 34.429 met de belastbare winst van 1998;

c) ten belope van f 72.211 met de belastbare winst van 1999.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of de verrekening van het verlies van het jaar 2000 na terugwenteling naar de belastbare winsten van de jaren 1997, 1998 en 1999:

a. dient te leiden tot een teruggaaf van vennootschapsbelasting;

b. dient te leiden tot verrekening met de winsten van na 2000.

4. Standpunten van partijen

Het Hof verwijst voor de standpunten van partijen naar de gedingstukken. Ter zitting is hieraan door de inspecteur - kort samengevat - nog het volgende toegevoegd:

De belastingheffing heeft juist plaatsgevonden. Het gaat hier om een investering van vóór 1 januari 1990. Belanghebbende is zijn verlies deels kwijtgeraakt. Hierover is in de Tweede Kamer veel gesproken, maar men heeft dit zo gewild. De consequentie is dat door de WIR te stoppen het verlies verloren gaat. Er is bewust een radicale streep onder dit regime gezet.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. In de onderhavige zaak gaat het om het rechtsgevolg van de verrekening van verliesI van het jaar 2000 met de gehele belastbare winst van het jaar 1997. De over het belastbare bedrag van 1997 verschuldigde belasting was reeds bij de aanslagregeling over dat jaar verminderd met investeringsbijdragen (WIR) uit jaren daarvóór. Laatstgenoemde vermindering heeft geleid tot volledige teruggaaf van de belasting. De vraag is of de verliesverrekening nogmaals tot een teruggaaf van belasting over 1997 dient te leiden.

5.2. Bij een samenloop als hier aan de orde, tussen achterwaartse verliesverrekening en WIR, gold op grond van artikel 23c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 juncto artikel 61, lid 4, (oud) Wet op de inkomstenbelasting 1964 dat de verrekening van een verlies uit een kalenderjaar met de belastbare winst van een voorafgaand kalenderjaar geen wijziging brengt in de bedragen aan investeringsbijdragen die in mindering zijn gekomen op de belasting over laatstgenoemd jaar. Indien dit evenwel zou leiden tot een negatief bedrag aan belasting wordt de aanslag verminderd tot nihil en wordt een bedrag ter grootte van het negatieve bedrag aangemerkt als investeringsbijdrage van het jaar waarin het verlies is ontstaan.

5.3. Door die samenloopregeling wordt in wezen de vermindering van de voor 1997 verschuldigde belasting wegens investeringsbijdragen uit voorgaande jaren omgezet in een vermindering van die belasting wegens de verrekening van het verlies van 2000. De aldus onverrekend gebleven investeringsbijdragen worden in dit systeem verschoven en aangemerkt als investeringsbijdragen van het jaar waarin het verlies is ontstaan (het jaar 2000). De hiervóór geschetste regeling leidt ertoe dat er na de achterwaartse verliesverrekening geen belasting over het jaar 1997 verschuldigd is en dat er dan ook geen belasting verrekend kan worden met WIR uit eerdere jaren. Nu ter zake van aanspraken WIR ook geen negatieve (voorlopige) aanslag meer mogelijk is, kan uit jaren vóór 1997 stammende WIR van belanghebbende bij de in geschil zijnde beschikking op generlei wijze in aanmerking worden genomen.

5.4. Uit het oordeel onder 5.3 volgt dat de bestreden beschikking dient te worden gehandhaafd. De vraag of de aanspraak van belanghebbende op WIR nog kan worden verrekend met belasting die over een later jaar dan 1997 is verschuldigd, dan wel of deze aanspraak op een andere wijze later nog in aanmerking kan worden genomen, behoeft in het kader van deze procedure geen beantwoording. Zulks geldt op gelijke wijze voor verliesverrekening met winsten na 2000.

5.5. Nu de verrekening van het verlies van het jaar 2000 met de belastbare winst van het jaar 1997 niet leidt tot een teruggaaf van belasting, komt het Hof tot de slotsom dat het gelijk aan de inspecteur is.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof verkaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 8 april 2003 door mrs Dutmer, voorzitter, Van der Ouderaa en Lubbers, leden, in tegenwoordigheid van mr. Kreijns-Mostermans als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.