Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2003, AG1662, 02/01982
Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2003, AG1662, 02/01982
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 mei 2003
- Datum publicatie
- 18 juni 2003
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2003:AG1662
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AT8944
- Zaaknummer
- 02/01982
Inhoudsindicatie
02/01982 - 19/5/03 - 2e MK
Importeur van automerk heeft geen wederverkopers in Nederland. In geschil is of de BPM moet worden gebaseerd op de feitelijk door belanghebbende gerealiseerde verkoopprijzen (omdat er geen "aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs" is) of op de prijzen die bij de RAI als consumentenprijzen zijn geregistreerd. Het Hof leidt uit de wetsgeschiedenis af dat met de woorden "aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs" in artikel 9 BPM niet meer is beoogd dan een verduidelijking van het begrip geadviseerde verkoopprijs, en dat moet worden aangesloten bij de door de RAI geregistreerde, van belanghebbende afkomstige (hogere) consumentenprijzen.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Grote Ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 15 maart 2002, ingediend door mr. A (B te Y) als gemachtigde en aangevuld bij brieven van 7 mei 2002 en 19 november 2002.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 18 februari 2002 betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de Belasting van personenauto's en motorrijwielen (verder: BPM) voor de periode 1998 tot en met 2000, aanslagnummer 1081030013.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag opgelegd ter grootte van ¦ 135.465 aan enkelvoudige belasting met een verhoging van ¦ 24.182. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt uiteindelijk tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag met ¦ 65.995 tot ¦ 69.470 met handhaving van de boete.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
De zaak is behandeld ter zitting van 2 december 2002 en 7 april 2003. Na de zitting van 2 december 2002 heeft de griffier bij brief van 20 januari 2003 schriftelijke vragen gesteld aan partijen. Belanghebbende heeft daarop gereageerd bij brief van 4 februari 2003, de inspecteur bij brief van 19 februari 2003 met bijlagen. De griffier heeft kopieën van de brieven aan de wederpartij gezonden.
Voor een overzicht van de ter zitting verschenen personen en het aldaar verhandelde, verwijst het Hof naar het proces-verbaal dat bij deze uitspraak is gevoegd. De door de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van 2 december 2002 overgelegde pleitnota wordt tot de gedingstukken gerekend.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is importeur van automobielen van onder meer het merk A. Belanghebbende heeft geen wederverkopers. Belanghebbende heeft twee A's geregistreerd in respectievelijk de jaren 1998 en 2000.
2.2. De in het jaar 1998 geregistreerde auto was een A xx zz. De auto heeft als kenteken gekregen aa-bb-cc. De auto was nieuw en ongebruikt. Belanghebbende heeft de auto in februari 1996 gekocht van A S.p.a. voor 210.000.000 Italiaanse lires en de auto vervolgens in Nederland geïmporteerd. De auto werd in 1996 aangeboden aan cliënten voor een prijs van ¦ 433.766 all in. Deze prijs was inclusief ¦ 117.604 BPM. Uiteindelijk is de auto in het jaar 1998 verkocht voor een prijs van ¦ 385.000 all in. Belanghebbende is bij de afdracht van BPM van deze prijs uitgegaan. De prijs was inclusief ¦ 104.506 BPM. De inspecteur heeft de catalogusprijs van de auto vastgesteld op ¦ 556.536 en de verschuldigde BPM op ¦ 151.711 en heeft het verschil van ¦ 47.205 nageheven.
2.3. Ook de in het jaar 2000 geregistreerde auto was een A xx zz. De auto heeft als kenteken gekregen dd-ee-ff. De auto was in België in gebruik genomen op 7 juli 1997 en is in gebruikte staat in Nederland ingevoerd en op 1 april 2000 geregistreerd. De auto is verkocht voor een prijs van ¦ 305.000. De afgedragen BPM beliep ¦ 55.388. Voor de berekening van de BPM is belanghebbende uitgegaan van een catalogusprijs van ¦ 385.000. De inspecteur heeft de catalogusprijs van de auto vastgesteld op ¦ 514.240 en de verschuldigde BPM op ¦ 74.178 en heeft het verschil van ¦ 18.790 nageheven. In de administratie van belanghebbende bevond zich een formulier betreffende deze auto waarop achter de voorgedrukte vermelding: "Catalogusprijs Standaard" met de hand is geschreven: ¦ 598.160.
2.4. In de bestreden naheffingsaanslag zijn nog enkele andere correcties opgenomen. Partijen hebben eenparig verklaard dat de opgelegde boete betrekking heeft op die andere correcties en dat over de onder 2.2. en 2.3. vermelde in de naheffingsaanslag opgenomen bedragen geen boete is opgelegd.
2.5. De onder 2.2. en 2.3. vermelde door de inspecteur vastgestelde catalogusprijzen zijn de prijzen die vermeld staan bij de RAI voor auto's van het merk A van hetzelfde type als de verkochte auto's. De inspecteur heeft bij brief van 19 februari 2003 lijsten overgelegd van de bij de RAI aanwezige consumentenprijzen voor A's, welke gegevens afkomstig zijn van belanghebbende.
3. Geschil
In geschil is primair of de litigieuze naheffingsaanslag terecht is opgelegd aan belanghebbende als degene die de belasting verschuldigd is en subsidiair of belanghebbende, nu zij geen wederverkopers heeft, de berekening van de BPM voor beide auto's mocht baseren op de verkoopprijs van de onder 2.2. genoemde auto.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding alsmede naar het bij de uitspraak gevoegde proces-verbaal.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 11 april 2003 nr. 36.822 is de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd als degene die de belasting dient te voldoen.
5.2. Artikel 9, vierde lid, Wet BPM luidt, voor zover te dezen van belang: "Onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. (..) Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald."
5.3. In het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet BPM (kamerstuk 22868, bij de Tweede Kamer ingediend op 8 oktober 1992) was voor het begrip "catalogusprijs" in artikel 9, vijfde lid, de volgende definitie opgenomen, voor zover te dezen van belang:
"Voor een nieuwe geregistreerde personenauto (…) wordt onder catalogusprijs verstaan de in Nederland geadviseerde verkoopprijs op het tijdstip waarop de personenauto (…) op naam wordt gesteld."
Bij de behandeling van het Wetsvoorstel in de Tweede Kamer, is door aanvaarding van een amendement (Tweede Kamerstuk 22 868 nr. 22) aan artikel 9 een nieuw zevende lid toegevoegd, luidende:
"7. Onder de geadviseerde verkoopprijs wordt verstaan de door de fabrikant of importeur, op het moment dat het kenteken wordt toegekend, aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In de geadviseerde verkoopprijs is de belasting van personenauto's en motorrijwielen zelf niet begrepen."
De toelichting bij het amendement luidde als volgt:
"Dit amendement definieert allereerst het begrip "geadviseerde verkoopprijs" als de uiteindelijke basis van de belasting. Dit deel is technisch bedoeld. Materieel van belang is dat ook het moment wordt vastgelegd waarop de geadviseerde verkoopprijs in acht wordt genomen. (…)"
5.4. De huidige tekst van artikel 9, vierde lid, is totstandgekomen door aanvaarding van het op 24 juni 1993 ingediende wetsvoorstel tot wijziging van de Wet BPM (kamerstuk nr. 23215). Dit wetsvoorstel bevatte de volgende bepaling:
" D. In artikel 9 worden het vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste lid vervangen door:
4. Onder catalogusprijs wordt verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. In die geadviseerde verkoopprijs is de belasting van personenauto's en motorrijwielen zelf niet begrepen. Is een zodanige prijs niet bekend, dan wordt hij door vergelijking bepaald."
In de Memorie van Toelichting is de wijziging als volgt gemotiveerd:
"Onderdeel D (artikel 9)
Artikel 9 regelt het tarief van de BPM. Het tarief is gekoppeld aan de netto catalogusprijs. De gewijzigde leden vier tot en met acht brengen geen materiële wijziging, het betreft slechts een systematischer opzet. In de leden vier tot en met zeven wordt thans achtereenvolgens de catalogusprijs gedefinieerd en aangegeven naar welk tijdstip de catalogusprijs wordt bepaald."
5.5. Uit de hiervoor geciteerde wetsgeschiedenis leidt het Hof af dat de wetgever heeft bedoeld de door de importeur of fabrikant geadviseerde verkoopprijs ten grondslag te leggen aan de heffing van BPM en dat met de toevoeging "aan wederverkopers kenbaar gemaakte prijs" in de definitie van het begrip catalogusprijs in artikel 9, vierde lid, van de Wet BPM niet meer is beoogd dan een verduidelijking van dit begrip geadviseerde verkoopprijs, zijnde de prijs welke naar inzicht van de fabrikant of importeur bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen.
5.6. Belanghebbende heeft verklaard dat de consumentenprijzen die staan genoteerd op de door de inspecteur overgelegde lijsten van de RAI, door haar als zodanig naar buiten zijn gebracht en heeft ook overigens de juistheid van de daar genoteerde prijzen niet bestreden. Naar het oordeel van het Hof zijn de op deze lijsten genoteerde consumentenprijzen de prijzen die naar inzicht van belanghebbende als importeur bij verkoop aan de uiteindelijke afnemers vallen te berekenen en derhalve de catalogusprijzen in de zin van de Wet BPM. Het Hof acht aannemelijk dat dit ook de prijzen zijn die in beginsel aan de consument in rekening worden gebracht voor nieuwe auto's. Aldus zijn deze prijzen, naar het Hof aannemelijk acht, ook de resultanten bij vaststelling van de catalogusprijzen door vergelijking. De inspecteur heeft derhalve terecht de naheffingsaanslag gebaseerd op vorengenoemde door de RAI vermelde consumentenprijzen.
5.7. Aan het bovenoverwogene doet niet af dat de auto met kenteken aa-bb-cc een winkeldochter was en is verkocht voor een prijs ver beneden de catalogusprijs, nu de gerealiseerde prijs in een individuele situatie is overeengekomen terwijl de Wet BPM beoogt aan te sluiten bij de objectieve prijsbepaling en het moment van heffing en vaststelling van de catalogusprijs in de Wet zijn gefixeerd op het tijdstip van registratie.
5.8. Nu niet in geschil is dat de aanslag juist is berekend, dient belanghebbendes beroep te worden verworpen.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 19 mei 2003 door mrs. Vrouwenvelder, Beukers-van Dooren en Tromp, in tegenwoordigheid van mr. Goedhart als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.