Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2003, AI0244, 02/2161

Gerechtshof Amsterdam, 19-05-2003, AI0244, 02/2161

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 mei 2003
Datum publicatie
22 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:AI0244
Formele relaties
Zaaknummer
02/2161

Inhoudsindicatie

02/2161 - 19/5/03 - 2e MK

Afschrijving op een tot het privé-vermogen behorend door belanghebbende geëxploiteerd huurrecht is niet meer dan een aan de looptijd evenredig gedeelte van de investering. Daaraan doet niet af dat belanghebbende, naar hij stelt, in een later jaar het huurrecht heeft verloren. Lening door BV waarvan belanghebbende grootaandeelhouder is aan andere BV waarvan belanghebbende evenzeer grootaandeelhouder is aangemerkt als uitdeling aan belanghebbende, omdat al ten tijde van het verstrekken van de lening niet aannemelijk was dat deze zou worden terugbetaald.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tweede Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen Zaandam, de inspecteur.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 28 maart 2002.

Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 20 februari 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomsten-belasting/pre-mie volksverzekeringen voor het jaar 1993.

Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 471.801. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 86.751.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en van de aanslag.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 64.870.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.

Het beroep is behandeld ter zitting van 10 maart 2003. Van het verhandelde ter zitting van heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende, geboren in 1943, drijft een assurantiekantoor. Ten behoeve daarvan was B (hierna: B) op provisiebasis werkzaam voor belanghebbende. In de winst- en verliesrekening over 1993 van het assurantiekantoor is een bedrag van ƒ 44.752 als kosten voor provisiebetalingen aan B opgenomen.

2.2. Belanghebbende heeft in 1992 een bedrag van ƒ 155.000 geïnvesteerd in het huurrecht van een pand te C. Dit huurrecht behoort niet tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende. Het huurrecht heeft een looptijd van vijf jaren, met een optie om de looptijd te verlengen met nog eens vijf jaren. Belanghebbende verhuurt het pand aan D B.V. (hierna: D), die er een hotel exploiteert.

2.3. X B.V., waarvan belanghebbende enig aandeelhouder is, heeft in het onderhavige jaar ƒ 13.000 geleend aan D, waarvan belanghebbende directeur is en waarvan hij in het onderhavige jaar 50% van de aandelen houdt. De lening is niet schriftelijk vastgelegd en er zijn geen zekerheden gesteld.

3. Geschil

In geschil is nog welk gedeelte van de hiervoor onder 2.2 vermelde investering in een huurrecht als aftrekbare kosten in aftrek komt en of X B.V. met het verstrekken van de hiervoor onder 2.3 vermelde lening een winstuitdeling aan belanghebbende heeft gedaan.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. In zijn aangifte heeft belanghebbende een onzuiver inkomen vermeld van ƒ 47.211 negatief. Niet in geschil is dat dit onzuivere inkomen moet worden verhoogd met ƒ 8.000 (winstcorrectie rente), ƒ 30.000 (inkomsten hotel D), ƒ 5.355 (pand E), ƒ 1.050 (correctie IB-betaling), ƒ 1.995 (reiskosten A-land), ƒ 3.562 (schoonmaakkosten A-land) en ƒ 7.000 (huur), in totaal derhalve ƒ 56.962.

5.2. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat als provisie aan B een bedrag van ƒ 20.000 in aanmerking kan worden genomen. Dat betekent dat het aangegeven onzuivere inkomen nog met (ƒ 44.752 - ƒ 20.000 =) ƒ 24.752 moet worden verhoogd. Voorts heeft de inspecteur ter zitting verklaard dat wordt afgezien van verdere correcties met betrekking tot het bungalowpark in A-land.

5.3. In geschil is welk bedrag als aftrekbare kosten in mindering komt in verband met het hiervoor onder 2.2 vermelde huurrecht. Niet in geschil is dat het aan 1993 toe te rekenen gedeelte van de betaalde som van ƒ 155.000 als aftrekbare kosten in aanmerking kan worden genomen. Naar het oordeel van het Hof viel in 1993 redelijkerwijs te verwachten dat het huurrecht vanaf 1992 gedurende tien jaren (de huurperiode en de periode waarvoor een optie gold) voor belanghebbende inkomsten zou opleveren. Naar het oordeel van het Hof is dan ook aan het onderhavige jaar (1993) niet meer toe te rekenen dan een tiende gedeelte van ƒ 155.000, ofwel ƒ 15.500. Daaraan doet niet af dat belanghebbende, naar hij stelt, in een later jaar het huurrecht heeft verloren.

5.4. De inspecteur stelt dat X B.V. de hiervoor onder 2.4 vermelde lening aan D. is aangegaan op onzakelijke gronden, dat de lening niet is terugbetaald en dat X B.V. de lening slechts heeft verstrekt om haar enig aandeelhouder, belanghebbende, te bevoordelen. Belanghebbende stelt daartegenover dat de lening in 1997 en 1998 met rente is terugbetaald. Belanghebbende heeft daarvoor echter geen bewijsmiddelen bijgebracht. Tegenover de weerspreking door de inspecteur heeft belanghebbende deze stelling niet aannemelijk gemaakt. Deze omstandigheden te zamen genomen brengen het Hof tot het oordeel dat al ten tijde van het verstrekken van de lening aan D niet aannemelijk was dat D deze lening zou terugbetalen. Het Hof acht aannemelijk dat X B.V. door niettemin een bedrag van ƒ 13.000 zonder zekerheidstelling, zonder schriftelijke overeenkomst en zonder rente-afspraken aan D te verstrekken haar enig aandeelhouder, belanghebbende, heeft willen bevoordelen, dat X B.V. en belanghebbende zich daarvan bewust waren en dat X B.V. daarmee tot het bedrag van de lening (ƒ 13.000) een uitdeling van winst heeft gedaan.

5.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het onzuivere inkomen van belanghebbende (-/- ƒ 47.211 + ƒ 56.962 +ƒ 24.752 + ƒ 15.500 + ƒ 13.000 =) ƒ 63.003 bedraagt.

5.6. Niet in geschil is dat belanghebbende recht heeft op aftrek wegens de dividendvrijstelling (ƒ 2.000), de rentevrijstelling kinderen (ƒ 400) en persoonlijke verplichtingen (ƒ 1.852 + ƒ3.905), in totaal dus ƒ 8.157.

5.7. Niet in geschil is dat belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aangegeven winst uit onderneming (ƒ 34.292) met (ƒ 8.000 + ƒ 24.752 =) ƒ 32.752 moet worden verhoogd tot ƒ 67.044. De zelfstandigenaftrek bedraagt derhalve ƒ 6.465.

5.8. In zijn subsidiaire stelling houdt de inspecteur geen rekening met de aftrek van door belanghebbende aan de F-bank betaalde rente ad ƒ 15.275. Het Hof begrijpt dat de inspecteur stelt dat deze rente betrekking heeft op het hiervoor onder 2.3 en 5.4 vermelde bungalowpark en dat deze daarom bij A B.V. in aanmerking moet worden genomen. Het Hof verwerpt deze stelling nu niet in geschil is dat belanghebbende deze rente is verschuldigd en heeft betaald en gesteld noch gebleken is dat deze rente niet op belanghebbende drukt. Voor dat geval is niet in geschil dat een bedrag van ƒ 15.275 aan rente van schulden in aftrek kan komen.

5.9. Niet in geschil is dat de uitgaven ter zake van ziekte ƒ 8.111 bedragen. Het onzuivere inkomen van bh bedraagt, naar hiervoor onder 5.5 is overwogen, ƒ63.003 en het onzuivere inkomen van zijn echtgenote bedraagt ƒ30.000. De drempel voor ziektekosten bedraagt dan ƒ11.080, zodat geen aftrek van ziektekosten mogelijk is.

5.10. Uit het vorenoverwogene volgt dat het belastbare inkomen van belanghebbende (ƒ 63.003 - ƒ 8.157-ƒ 6.465 =) ƒ 48.382 bedraagt.

6. Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Aangezien gesteld noch gebleken is dat andere in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht vermelde kosten zijn gemaakt dan de reiskosten voor het bijwonen van een zitting te Amsterdam door belang-hebbende, zal het Hof de veroordeling tot die kosten beperken. Voor vergoeding komen in aanmerking de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde taxi, laagste klasse. Het Hof begroot die kosten op € 15.

7. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 48.381 (€ 21.954);

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden, en;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 15 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.

De uitspraak is vastgesteld op 19 mei 2003 door mrs. Bijl, Beukers-Van Dooren en Van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. Goedhart als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.