Home

Hoge Raad, 30-09-2005, AU3553, 40481

Hoge Raad, 30-09-2005, AU3553, 40481

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
30 september 2005
Datum publicatie
30 september 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU3553
Formele relaties
Zaaknummer
40481

Inhoudsindicatie

gewezen op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 mei 2003, nr. P 02/02161, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

Uitspraak

Nr. 40.481

30 september 2005

PEB

gewezen op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 mei 2003, nr. P 02/02161, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 471.801, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 86.751.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 48.381. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. Hij heeft tevens het incidentele beroep beantwoord.

3. Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klachten

3.1. Het Hof heeft (in rov. 5.8), in cassatie onbestreden, geoordeeld "dat een bedrag van ƒ 15.275 aan rente van schulden in aftrek kan komen" doch heeft bij de berekening van het belastbare inkomen (in rov. 5.10) verzuimd met dat bedrag rekening te houden. Mitsdien is de klacht betreffende de aftrek van dat bedrag terecht aangevoerd.

3.2. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijk organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van vragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

De stukken van het geding laten geen andere gevolgtrekking toe dan dat tussen partijen voor het Hof niet in geschil was dat bij de berekening van het belastbare inkomen van belanghebbende rekening diende te worden gehouden met een afname van de oudedagsreserve ter grootte van ƒ 41.275. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.

5. Slotsom

Uit hetgeen hiervoor in 3.1 en 4 is overwogen, volgt dat het belastbare inkomen moet worden vastgesteld op ƒ 74.381. Daarbij verdient opmerking dat 's Hofs vaststelling dat de Inspecteur concludeerde tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 64.870 kennelijk ziet op het meer subsidiaire standpunt van de Inspecteur. De stukken van het geding laten immers geen andere gevolgtrekking toe dan dat de Inspecteur zich voor het Hof (primair) op het standpunt stelde dat het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond was.

6. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het principale beroep van belanghebbende gegrond,

verklaart het incidentele beroep van de Staatssecretaris gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,

vermindert de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 74.381, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2005.