Home

Gerechtshof Amsterdam, 25-04-2003, BC1027, 98/04312

Gerechtshof Amsterdam, 25-04-2003, BC1027, 98/04312

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
25 april 2003
Datum publicatie
9 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2003:BC1027
Formele relaties
Zaaknummer
98/04312
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 222

Inhoudsindicatie

Baatbelasting Hilversum. Totstandkoming Verordening geldig? Diverse klachten. Zelfstandige eigendommen die niet aan de heringerichte ruimte grenzen kunnen niet in de baatbelasting worden betrokken louter omdat zij grenzen aan eigendommen van dezelfde eigenaar die wel grenzen aan die ruimte.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X B.V. Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Hilversum, verweerder.

1. Loop van het geding.

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 28 september 1998, ingediend door A te P als gemachtigde.

Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 19 augustus 1998, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de Baat¬belasting Groest/Kerkstraat e.o. met betrekking tot de onroerende zaak aangeduid als h-straat 99.

Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd tot een bedrag van ƒ 51.325. Naar aan-leiding van een verzoek van belanghebbende om toepassing van de regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting is deze aanslag door verweerder bij beschikking van 9 juli 1997 verminderd tot één jaarbedrag ter grootte van ? 5.462,07. Na bezwaar tegen de aanslag is deze, zoals komen te luiden na de vermindering van 9 juli 1997, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en de aanslag. Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Het beroep is tezamen met het beroep, bij het Hof bekend onder kenmerk 98/04311, behandeld ter zitting van 12 april 2002. Van het verhandelde ter zitting heeft de grif-fier een proces verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is ge-hecht. Verweerder heeft, met ter zitting gegeven instemming van belanghebbende, bij brief van 15 april 2002 een kopie van de verminderingsbeschikking naar het Hof gezonden.

2. De Verordening.

2.1. De gemeenteraad van Hilversum heeft in de openbare vergadering van 9 oktober 1996 de Verordening Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. (hierna: de Verordening) vastgesteld. In De Gooi en Eemlander van 7 november 1996 is bekendgemaakt dat de Verordening voor een ieder in het raadhuis ter inzage ligt.

De Verordening luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“ Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

a. een onroerende zaak:

1. een gebouwd eigendom, waaronder in ieder geval wordt verstaan een gebouw met eventuele toebehoren en of grond ten aanzien waarvan een splitsing in ap-partementsrechten heeft plaatsgevonden;

2. een ongebouwd eigendom;

3. een samenstel van:

twee of meer aaneengebouwde of aangrenzende gebouwde eigendommen, of:

twee of meer aangrenzende ongebouwde eigendommen; of:

aangrenzende gebouwde en ongebouwde eigendommen; voorzover voor die eigendommen eenzelfde genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een gerechtigde tot een appartementsrecht hiervan uitgezonderd, wordt aangemerkt als belastingplichtige.

4. een samenstel van:

twee of meer aaneengebouwde of aangrenzende gebouwde eigendommen; of:

aangrenzende gebouwde en ongebouwde eigendommen; voorzover die ei-gendommen deel uitmaken van een onroerende zaak ten aanzien waarvan een splitsing in appartementsrechten, al dan niet in combinatie met een onder-splitsing van een zodanig appartementsrecht, heeft plaatsgevonden.

b. heringerichte openbare ruimte: het gebied zoals is aangeduid op de bij deze verorde-ning behorende kaart.

c. frontbreedte: alle zijden van een onroerende zaak voor zover gelegen aan de herin-gerichte openbare ruimte.

Artikel 2 – Belastbaar feit.

1. Onder de naam “Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o.” wordt in de vorm van een heffing ineens een belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de bolletjes omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 november 1995 zijn gebaat door de in de tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn gebracht door of met mede-werking van het gemeentebestuur.

2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten het aanleggen/verbeteren van:

a. sierbestrating met inbegrip van profielaanpassingen op de bestaande voorzienin-gen;

b. openbare sierverlichting

c. straatmeubilair;

d. groenvoorzieningen.

Artikel 3 – Belastingplicht.

1. De belasting wordt geheven van degene, die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

2. (…)

Artikel 4 – Maatstaf van heffing.

1. Maatstaf van heffing is de uitkomst van de volgende formule:

(M x V x T1) + (F x T2)

waarin :

M = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het tweede lid

F = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het derde lid

V = de voorzieningsfactor zoals bedoeld in het vierde lid

T1 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid

T2 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid

2. De oppervlakte van een onroerende zaak wordt bepaald, op het aantal volle vierkante kadastrale meters van de begane grond – van de onroerende zaak die grenst aan de her-ingericht openbare ruimte – waarbij op hele meters naar beneden wordt afgerond.

3. De frontbreedte wordt bepaald op de lengte gemeten van de kadastrale kaart, van dat deel van een onroerende zaak dat grenst/gelegen is aan de heringerichte openbare ruim-te. De werkelijke lengte wordt hierbij op halve meters naar beneden afgerond. Indien er meerdere zijden, van één onroerende zaak, zijn gelegen aan de heringerichte openbare ruimte die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, geldt de som van alle zijden.

4. De voorzieningsfactor, voor de op in artikel 2 bedoelde kaart, voorkomende onroe-rende zaken welke deels zijn gelegen aan een reeds eerdere heringerichte openbare ruimte, en of die uit hoofde van de verordening baatbelasting Leeuwenstraat/kampstraat reeds een aanslag ontvangen hebben, is aangegeven in de rode kleur en bedraagt: 0,5.

Artikel 5 – Belastingtarief

De belasting bedraagt:

1. voor elke vierkante meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, twee-de lid ƒ 50,30

2. voor elke strekkende meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, der-de lid ƒ 1.618,67.

Artikel 6 – Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijks belasting.

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 15 jaren. (…)

(…)

Artikel 14 – Inwerkingtreding en citeertitel.

1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de be-kendmaking.

2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1997.

3. Zij kan worden aangehaald als “Verordening Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o.”.

2.2. Op 10 december 1992 had de gemeenteraad van Hilversum het “Bekostigingsbe-sluit herinrichting Groest/Kerkstraat e.o.” (hierna: het Bekostigingsbesluit) vastge-steld. Dit besluit is op 21 december 1992 in De Gooi en Eemlander bekendgemaakt.

3. Tussen partijen vaststaande feiten.

3.1. Belanghebbende was op 1 november 1995 eigenares van de in het centrum van Hilversum gelegen percelen met de kadastrale nummers 7100, 9701 en 9702 en de daarop gelegen opstallen aangeduid als respectievelijk h-straat 95, 97 en 99. De per-celen liggen in het bij het Bekostigingsbesluit aangegeven plangebied en tevens in het gebied dat op de bij de Verordening behorende kaart is aangegeven met een bol-letjesomlijning.

Het perceel 9701 grenst aan de heringerichte openbare ruimte. Op dit perceel is de opstal h-straat 97/e-straat 9 gelegen. Daarin is een tapijthandel gevestigd, die zijn ingang heeft aan de e-straat. Het overige aan de heringerichte openbare ruimte gele-gen onbebouwde deel van dit perceel wordt gebruikt als terras door de uitbater van het in de opstal h-straat 95 gevestigde café. Het perceel 9701 is 376 m² groot. De afstand waarmee het kadastrale perceel 9701 grenst aan de heringerichte ruimte be-draagt 13 meter.

Het perceel Herenstraat 95 (kadastraal nummer 7100) grenst aan de h-straat en wordt overigens volledig omsloten door voormeld perceel 9701. Het kadastrale perceel 7100 is 128 m².

Aan het pand h-straat 97 grenst het pand h-straat 99. Het is gelegen op het perceel met kadastraal nummer 9702 ter grootte van 98 m². H-straat 99 is een woning.

Ter zake van de percelen is met dagtekening 31 mei 1997 een aanslag Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. 1997 opgelegd ten bedrage van ƒ 51.325, berekend naar de volgende maatstaf: oppervlakte van 602 m², frontbreedte van 13 meter en voorzie-ningsfactor 1.

3.2. Het Bekostigingsbesluit is genomen in samenhang met het op 23 december 1992 door de gemeenteraad vastgestelde ontwikkelingsplan “Binnenstad beter in beeld”. Dit plan voorzag in de verbetering c.q. herinrichting van het winkel- en verblijfsge-bied van de binnenstad van Hilversum. De kosten werden in het Bekostigingsbesluit geraamd op ƒ 9.000.000, waarvan 85% zou worden verhaald op de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de gebate percelen.

3.3. De kosten van herinrichting zijn vastgesteld op ƒ 8.636.069,77, van welke kos-ten 85%, te weten ƒ 7.340.659,30 door middel van de onderhavige baatbelasting is verhaald op de genothebbenden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verorde-ning, wier onroerende zaken op 1 november 1995 door de voorzieningen zijn gebaat.

3.4. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een gedeelte van de notu-len van de vergadering van de raad van de gemeente Hilversum van 10 december 1992. Daarin is onder meer opgenomen:

“27. BEKOSTIGEN VOORZIENINGEN GROEST/KERKSTRAAT E.O.

(…)

De heer MEULMAN (wethouder) heeft zich al bereid verklaard de door Groen Links ge-wenste zoektocht te beginnen. (…) De baatbelasting zal de betrokkenen circa ƒ 10,- per maand kosten. Spreker wijst erop dat het een belastingverordening betreft, die door de over-leggroep binnenstad niet kan worden veranderd.

(…)

Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens conform het voorstel van burgemeester en wethouders besloten, onder aantekening dat de leden van de fractie van Hilversum 2000 wil-len worden geacht tegen te hebben gestemd.”.

3.5. Tot de stukken van het geding behoort een kopie van een gedeelte van de notu-len van de vergadering van de raad van de gemeente Hilversum van 9 oktober 1996. Daarin is onder meer opgenomen:

“19 VASTSTELLEN VERORDENING BAATBELASTING GROEST/KERKSTRAAT E.O.

(…)

De heer E. SMIT (wethouder) brengt correcties aan op het ontwerp-besluit.

(…)

art.5.1: het tarief is ƒ 50,30;

art.5.2: het tarief is ƒ 1.686,67;

(…)

Zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van burgemeester en wethouders besloten.”.

In het concept dat aan de raad was voorgelegd waren nog de voorlopig berekende tarieven van ƒ 52,30 onderscheidenlijk ƒ 1.686,84 opgenomen.

4. Geschil

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. Is in de vergadering van de raad van de gemeente Hilversum van 9 oktober 1996 in artikel 5, onder 2, van de Verordening een ander tarief vastgesteld dan in de gepubliceerde en toegepaste Verordening wordt vermeld, zodat de Verordening in strijd met artikel 147 van de Gemeentewet niet door de raad maar door het col-lege van burgemeester en wethouders is vastgesteld ?

2. Voldoen het Bekostigingsbesluit en de totstandkoming van de Verordening aan de daarvoor geldende (wettelijke) vereisten ?

3. Is er sprake van ontoelaatbare verschillen tussen Bekostigingsbesluit en Verorde-ning ?

4. Leidt de samenstelbepaling, waar deze inhoudt dat aangrenzende eigendommen die eenzelfde genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht hebben als één eigendom worden aangemerkt, ook als zij niet aan het heringerichte ge-bied grenzen, tot het oordeel dat de baatbelasting op verkapte wijze een heffing is die afhankelijk is van draagkracht/vermogen ?

5. Zijn de onroerende zaken die zijn gelegen aan de overzijde van b-straat 16 terecht niet in de heffing betrokken?

6. Doen de gekozen heffingsmaatstaven (frontbreedte en oppervlakte) recht aan het profijtbeginsel ?

7. Leidt de wijze waarop genothebbenden van appartementsrechten al dan niet in de heffing worden betrokken tot vernietiging van de aanslag, onder meer op grond van het gelijkheidsbeginsel ?

8. Kan tot de met de baatbelasting te verhalen kosten een post “renteverlies voorfi-nanciering” behoren nu deze niet is opgenomen in de raming van de kosten bij het Bekostigingsbesluit ?

9. Moet de gemeente de mogelijkheid bieden tot heffing van de belasting in termij-nen gedurende een periode van 30 jaar ?

10. Leidt de omschrijving van de ‘onroerende zaak’ in artikel 1 van de Verordening in combinatie met de aanwijzing van ‘de belastingplichtige’ in artikel 3 tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing ?

11. Dient verweerder de door belanghebbende in bezwaar en beroep gemaakte

kosten te vergoeden ?

5. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het pro-ces verbaal van de zitting.

6. Beoordeling van het geschil

6.1.1. Belanghebbende stelt dat uit de notulen van de vergadering van de raad van de gemeente Hilversum van 9 oktober 1996 blijkt dat in artikel 5, onder 2, van de Ver-ordening niet een tarief van ƒ 1.618,67 is vastgesteld, maar een tarief van ƒ 1.686,67. Zij verbindt hieraan de gevolgtrekking dat de Verordening, zoals zij is gepubliceerd en wordt toegepast, in strijd met artikel 147 van de Gemeentewet niet door de raad, maar door burgemeester en wethouders is vastgesteld. In zijn pleitnota heeft de ge-machtigde van belanghebbende als zijn vermoeden geuit dat bij het opmaken van het kohier van de baatbelasting zou zijn gebleken dat bij toepassing van het volgens be-langhebbende door de raad vastgestelde tarief de opbrengst van de baatbelasting ho-ger zou zijn dan 85% van de kosten van de tot stand gebrachte voorzieningen en dus zou uitgaan boven de door het Bekostigingsbesluit gestelde grens. Daarom, zo doet belanghebbende stellen, is buiten de raad om in de Verordening het tarief van ƒ 1.686,67 gewijzigd in ƒ 1.618,67, bij welk tarief de opbrengst van de baatbelasting juist binnen de door het Bekostigingsbesluit gestelde grens bleef.

6.1.2. Verweerder heeft daar tegenover gesteld dat slechts sprake is van een ver-schrijving in de notulen van de raadsvergadering van 9 oktober 1996. In het aan de raad voorgelegde concept van de Verordening was een bedrag van ƒ 1.686,84 ver-meld, welk bedrag diende te worden gewijzigd in ƒ 1.618,67, en -zo stelt verweerder- deze mededeling van de wethouder tijdens de raadsvergadering is in de notulen on-juist weergegeven. In de notulen zijn slechts de cijfers achter de komma aangepast en is ten onrechte het guldensbedrag van 1.686 overgenomen. Het juiste bedrag van ƒ 1.618,67 was, zo stelt verweerder, al wel opgenomen in de in de desbetreffende raadsvergadering door het college aan de raad voorgelegde versie van de Verorde-ning. Slechts in de notulen is een onjuist bedrag, zijnde een mengeling van het oude en het nieuwe tarief, opgetekend. Bij het vaststellen van die notulen in de raadsver-gadering van 11 december 1996 is die onjuistheid onopgemerkt gebleven.

6.1.3. Het Hof acht de uitleg van verweerder dat sprake is van een verschrijving in de notulen van de raadsvergadering van 9 oktober 1996 geloofwaardig. Een misslag als hier aan de orde is niet ongewoon. De stelling van belanghebbende, die erop neer komt dat organen van de gemeente Hilversum de niet welgevallige vaststelling van een Verordening achteraf zodanig hebben bijgesteld dat deze alsnog voldeed, is on-voldoende gestaafd. Aannemelijk is dus dat de Verordening zoals die door verweer-der is overgelegd op regelmatige wijze is vastgesteld.

6.2. Belanghebbende heeft tegen de wijze waarop Bekostigingsbesluit en Verorde-ning tot stand zijn gekomen een aantal bezwaren ingebracht. Zij stelt dat de pers-voorlichting van de gemeente Hilversum over de baatbelasting camouflerend is ge-weest, dat zij als eigenares niet vooraf is geïnformeerd over de baatbelasting, dat op de achterzijde van het aanslagbiljet een verkeerde tekst was afgedrukt en een bijslui-ter niet was bijgevoegd en dat in perspublicaties de indruk is gewekt dat de economi-sche waarde van de gebate onroerende zaken als maatstaf van de baatbelasting zou gelden. Voorts voert belanghebbende aan dat het Bekostigingsbesluit in een lange raadsvergadering die duurde tot 02.26 uur ’s nachts als een van de laatste agendapun-ten werd behandeld en dat leden van de raad vóór het voorstel hebben gestemd nadat de wethouder van financiën had verklaard dat de baatbelasting de betrokkenen circa ƒ 10 per maand zou gaan kosten.

Deze klachten kunnen niet leiden tot het oordeel dat de Verordening onverbindend is. De rechtsgeldigheid van de Verordening hangt niet af van de informatie die vooraf of bij de uitvoering ervan wordt verstrekt. Voorts vloeit uit de bepalingen van de Ge-meentewet niet voort dat het Bekostigingsbesluit reeds uitsluitsel geeft over de hef-fingsmaatstaf. Met betrekking tot de totstandkoming van het Bekostigingsbesluit overweegt het Hof dat het niet treedt in een beoordeling van de overwegingen die de leden van de raad hebben bewogen om het desbetreffende voorstel te aanvaarden. Daarbij zij opgemerkt dat een Bekostigingsbesluit nog niet leidt tot belastingver-plichtingen voor individuele belastingplichtigen. Deze vloeien voort uit de Verorde-ning, waarbij de raad uitvoering geeft aan een in het Bekostigingsbesluit neergelegd voornemen.

6.3. Belanghebbende heeft gesteld dat het gebied dat valt binnen de bolletjesomlij-ning op de bij de Verordening behorende kaart circa 40% kleiner is dan het gebied dat op de kaart bij het Bekostigingsbesluit als gebaat gebied is aangewezen. Deze klacht wordt ten onrechte aangevoerd, aangezien het Bekostigingsbesluit niet exact dezelfde aanduiding hoeft te bevatten als later in de Verordening wordt opgenomen (HR 24 juli 2001, nr. 35.981, BNB 2001/328).

Voorts staat het de gemeenteraad vrij om bij het vaststellen van de Verordening te besluiten tot een ander tarief en een andere heffingsmaatstaf dan ten tijde van het nemen van het Bekostigingsbesluit voor ogen stond en in de gemeentelijke voorlich-ting werd uitgedragen.

6.4. Niet valt in te zien op welke wijze de in de Verordening opgenomen samenstel-bepaling voor, kort gezegd, aangrenzende eigendommen van eenzelfde eigenaar als één of meer van die eigendommen niet grenst aan het heringerichte gebied, leidt tot een heffing waarmee in strijd wordt gekomen met het bepaalde in artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet. In dit verband kan in het midden blijven in hoeverre de desbetreffende bepaling op zichzelf genomen correct is, welke vraag hierna nog aan de orde komt.

6.5. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de panden, vanaf het pand b-straat 16 ge-zien, gelegen aan de andere zijde van de b-straat en een aantal panden die aan de-zelfde zijde zijn gelegen niet in de baatbelasting zijn betrokken, maar wel waren op-genomen in de bij het Bekostigingsbesluit horende aanduiding van het gebate gebied.

Verweerder heeft dienaangaande in de stukken en ter zitting gesteld dat zulks te ma-ken heeft met het stadium waarin de planvorming verkeerde ten tijde van het nemen van het Bekostigingsbesluit en de functie ervan, te weten het waarschuwen van eige-naren van mogelijk in het her in te richten gebied gelegen eigendommen voor de invoering van een baatbelasting. Vervolgens is, zo heeft verweerder gesteld, de her-inrichting in fasen uitgevoerd. Het stukje van de b-straat waar het pand 16 is gelegen, bevindt zich aan een plein waarop de heringerichte a-straat uitmondt in de b-straat. Dat plein is mede heringericht. Aanvankelijk is de eigenlijke rijweg van de b-straat, die langs het plein loopt en waaraan de tegenover het pand 16 gelegen panden zich bevinden onveranderd gebleven. Pas later, in 2001, heeft aan die zijde herinrichting plaatsgevonden. Dat was een ander project en dat is op een andere wijze gefinan-cierd.

Deze uiteenzetting van verweerder is door belanghebbende niet, althans onvoldoende bestreden. Het Hof is van oordeel dat onder de geschetste omstandigheden de ge-meenteraad in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de niet aan het heringerichte plein gelegen eigendommen niet waren gebaat door de onderhavige tot stand ge-brachte voorzieningen. Het behoort tot de bevoegdheid van de gemeenteraad om de wijze van bekostiging van het latere project opnieuw te bepalen. De belastingrechter kan daarin niet treden.

Het vorenstaande houdt in dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel, dat belangheb-bende met betrekking tot de hier in geding zijnde feiten heeft gedaan in zijn pleitno-ta, eveneens wordt verworpen.

6.6. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de maatstaf van heffing onredelijk, wil-lekeurig en onzorgvuldig is gekozen, in het bijzonder omdat de gemeente de relatie tussen de oppervlakte en frontbreedte enerzijds en de mate van profijt anderzijds niet heeft aangetoond. Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. De vaststelling van de heffingsmaatstaf is voorbehouden aan de gemeenteraad. Door uit te gaan van de aan de heringerichte ruimte grenzende frontbreedte en de kadastrale oppervlakte van het perceel heeft de gemeenteraad alleszins redelijke heffingsmaatstaven geko-zen. De gekozen maatstaven zijn ook objectief. Van zodanig onredelijke of willekeu-rige uitkomsten dat de Verordening onverbindend moet worden verklaard, is naar het oordeel van het Hof dan ook geen sprake. Voor het overige staat het tarief niet aan de belastingrechter ter beoordeling.

6.7. Belanghebbende heeft nog gesteld dat haar bekend is dat eigenaren van een ap-partementsrecht, recht gevende op het gebruik van een winkel op de begane grond in het heringerichte gebied, voor dit perceel geen aanslag in de baatbelasting hebben ontvangen. Haar en die eigenaren is onbekend of de vereniging van eigenaren een aanslag heeft ontvangen ter zake van de desbetreffende onroerende zaak. Indien aan de vereniging van eigenaren een aanslag is opgelegd, dan is zulks volgens belang-hebbende onterecht, aangezien naar haar oordeel op grond van de Verordening de houders van appartementsrechten de belastingplichtigen zijn. Indien er geen aanslag is opgelegd, is het gelijkheidsbeginsel geschonden en dient, zo begrijpt het Hof de stelling van belanghebbende, de onderhavige aanslag te worden vernietigd.

Verweerder heeft daartegen ingebracht dat hij de aanslag heeft opgelegd aan één van de appartementseigenaren, aangezien bij een appartementengebouw de verdeling van het eigendomsrecht niet kan worden vertaald naar een concreet gedeelte van het ge-bouw en daardoor artikel 253 (oud) van de Gemeentewet van toepassing was.

Voor zover inderdaad de aanslag in het door belanghebbende bedoelde geval is opge-legd aan de vereniging van eigenaren of aan één van de andere appartementseigena-ren, valt niet in te zien waarom een eventuele onjuiste toepassing van de verordening ten aanzien van de eigenaren van appartementsrechten kan leiden tot gevolgen voor de onderhavige aan belanghebbende opgelegde aanslag.

Voor zover het betoog van belanghebbende een beroep op het gelijkheidsbeginsel inhoudt, kan het niet slagen, aangezien de veronderstelling waarop dat beroep is ge-baseerd onvoldoende feitelijke grondslag vormt om zo’n beroep te honoreren.

Ten slotte heeft belanghebbende in dit verband nog aangevoerd dat, indien aan de appartementseigenaren alsnog een aanslag zal worden opgelegd ter zake van het ap-partementsrecht, de opbrengst van de baatbelasting zal uitkomen boven de in het Bekostigingsbesluit opgenomen grens van 85%, zodat de heffing van baatbelasting op die grond onrechtmatig zou zijn. Gelet op de hiervóór opgenomen uiteenzetting van verweerder, die door belanghebbende niet verder is bestreden en die het Hof geloofwaardig acht, is niet aannemelijk dat aan de appartementseigenaren ter zake van het appartementsrecht een aanslag is of zal worden opgelegd, zodat de stelling faalt bij gebrek aan grondslag.

6.8. In het Bekostigingsbesluit is neergelegd het voornemen om de “kosten, verbon-den aan het treffen van de voorzieningen, thans geraamd op ƒ 9.000.000,- voor 85% te verhalen op de genothebbenden”. Een specificatie van de kosten is in het Bekosti-gingsbesluit niet opgenomen. Blijkens de tot de stukken behorende accountantsver-klaring van 2 oktober 1996, opgemaakt in het kader van de voorbereiding van de Verordening, hebben de kosten van de herinrichting bedragen ƒ 8.803.356,77. Daar-onder is begrepen een bedrag ad ƒ 1.053.937,66 aan renteverliezen.

Anders dan belanghebbende stelt, staat de omstandigheid dat een post “renteverlies” niet was opgenomen in de raming van kosten die werd opgemaakt ten tijde van het nemen van het Bekostigingsbesluit er niet aan in de weg een dergelijke post te reke-nen tot de met de baatbelasting te verhalen kosten van de voorzieningen.

Voorts is onjuist de opvatting van belanghebbende dat het in rekening brengen van de post renteverlies slechts is toegestaan indien deze is opgenomen in artikel 2, tweede lid, van de Verordening.

6.9. Belanghebbende beroept zich op de inhoud van een persbericht van 11 septem-ber 1996, kennelijk afkomstig van de gemeente Hilversum, waarin de raadsvergade-ring van 9 oktober 1996 werd aangekondigd en waarin onder meer was opgenomen: “Op verzoek van de belastingplichtige kan de belasting in de vorm van een jaarlijks bedrag worden geheven. Daarbij kan het belastingbedrag over maximaal 30 jaar worden uitgesmeerd.”. Doordat in de Verordening in artikel 6 een regeling is opge-nomen die voorziet in een heffing van de belasting in 15 jaarlijkse termijnen, is naar het oordeel van belanghebbende de rechtszekerheid geweld aangedaan.

Het beroep van belanghebbende faalt, reeds om de reden dat de inhoud van een pers-bericht dat voorafgaat aan een raadsvergadering waarin een voorstel tot vaststelling van een verordening aan de orde komt geen vertrouwen kan wekken omtrent de in-houd van de verordening die tijdens de te houden raadsvergadering wordt vastge-steld. Hoe ook voorlichting of andere inlichtingen van de zijde van de gemeente lui-den, deze uitingen kunnen geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de raad van de gemeente om de uiteindelijke tekst van de verordening vast te stellen.

Belanghebbendes beroep op het arrest van de Hoge Raad van 18 maart 1998, nr. 31.532, BNB 1998/267, kan haar niet baten. In dat geval ging het om een persbericht waarbij het bevoegde orgaan een door hem getroffen regeling, gebaseerd op artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, bekendmaakte en dat orgaan reeds had aangekondigd dat bekendmaking van die regeling zou plaatsvinden door middel van een persbericht in bepaalde bladen. Hierdoor moest de in het persbericht bekend gemaakte regeling worden aangemerkt als “recht” in de zin van artikel 99 (oud) van de Wet op de rechterlijke organisatie. In het onderhavige geval is geen sprake van een situatie waarin aan het persbericht van de gemeente Hilversum een dergelijke status kan worden toegekend.

6.10.1. Belanghebbende was op 1 november 1995 eigenares van een aantal aangren-zende eigendommen. Het gaat daarbij om de kadastrale percelen met de nummers 7100, 9701 en 9702. Al deze eigendommen zijn als gebaat aangemerkt en zijn gele-gen binnen de bolletjesomlijning, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Verordening. Verweerder heeft deze eigendommen als één onroerende zaak aangemerkt, zulks op grond van de samenstelbepaling van artikel 1, onderdeel a, 3°, van de Verordening.

6.10.2. Gelet op de aanduiding op de bij de Verordening behorende kaart, waarbij kadastrale grenzen en kadastrale nummers zijn aangebracht, dient als voorwerp van de belasting in beginsel te worden aangemerkt de onroerende zaak die als gebouwde, als ongebouwde of als gebouwde en ongebouwde eigendom als één kadastraal per-ceel is aangemerkt. Het aan belanghebbende toebehorende kadastrale perceel 9701 grenst aan het heringerichte gebied.

De kadastrale percelen 7100 en 9702 grenzen niet aan de heringerichte ruimte. Zij zijn niettemin als gebaat aangemerkt. Dit is enkel geschied op grond van de omstan-digheid dat deze percelen op de peildatum eigendom waren van belanghebbende, die tevens eigenares was van het perceel 9701. Ook elders heeft de gemeente een derge-lijke gedragslijn gevolgd.

Bij het vaststellen van de Verordening en de daarin aangebrachte bolletjesomlijning heeft de gemeente overigens de begrenzing van het gebate gebied gelegd bij de ka-dastrale percelen die grenzen aan het heringerichte gebied.

6.10.3. Daarom komt de vraag aan de orde of de artikelen 1 en 2 van de Verordening ertoe mogen leiden dat gebouwde en ongebouwde eigendommen, die op zichzelf bezien niet als gebaat zijn aan te merken, niettemin als gebaat mogen worden aan-gemerkt in samenhang met wel gebate aangrenzende eigendommen, louter op grond van de omstandigheid dat zij aan eenzelfde genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht toebehoren.

Naar ’s Hofs oordeel voert het te ver om zelfstandige eigendommen die niet aan de heringerichte openbare ruimte grenzen als gebaat aan te merken, louter omdat zij eigendom zijn van een belastingplichtige wiens overige aangrenzende zelfstandige eigendommen aan de heringerichte openbare ruimte grenzen. In zoverre is sprake van een willekeurige begrenzing die niet wordt gedragen door de baat die aan de desbetreffende zelfstandige eigendommen kan worden toegerekend.

De samenstelbepaling in de Verordening mag naar ’s Hofs oordeel niet dienen om zelfstandige gebouwde en ongebouwde eigendommen als gebaat aan te merken enkel omdat zij grenzen aan eigendommen die gebaat zijn omdat zij aan de heringerichte ruimte grenzen.

Een eigendom kan niet in de heffing worden betrokken louter op grond van de sa-menstelbepaling.

Het Hof voegt hier nog aan toe dat ook de letterlijke tekst van de samenstelbepaling tot dit gevolg leidt. Immers, volgens artikel 1, onderdeel a, 3°, van de Verordening, is een onroerende zaak een samenstel van aangrenzende eigendommen voor zover daarvoor eenzelfde genothebbende wordt aangemerkt als belastingplichtige. Belas-tingplicht voor de percelen 7100 en 9702 kan nu juist pas ontstaan door toepassing van de samenstelbepaling,

6.10.4. Het vorenstaande brengt mede dat de onroerende zaken h-straat 95 en 99 ten onrechte in de heffingsgrondslag zijn begrepen. De frontbreedte van die percelen was reeds buiten beschouwing gelaten; hetzelfde dient te gebeuren met de oppervlakte daarvan (128 + 98 =) 226 m². De verschuldigde belasting bedraagt derhalve (13 x ƒ 1.618,67) + (376 x ƒ 50,30) = ƒ 39.955,51. De ingevolge de regeling van artikel 6 van de Verordening verschuldigde belasting berekent het Hof op 39.955,51/51.325 x ƒ 5.462,07 = ƒ 4.252,11.

6.10.5. Voor zover belanghebbende met zijn betoog over het samenvoegen van de drie percelen bedoelt te stellen dat hem niet duidelijk was waarop de aanslag met de aanduiding h-straat 99 betrekking had, verwerpt het Hof die stelling. Uit de op het aanslagbiljet vermelde gegevens, waaronder de oppervlakte van 602 m², heeft be-langhebbende begrepen of althans kunnen begrijpen dat de aanslag met de aandui-ding h-straat 99 betrekking had op het door de gemeente in aanmerking genomen samenstel van eigendommen van belanghebbende.

6.11. Op grond van hetgeen is vermeld onder 6.10.4 hiervóór is het beroep van be-langhebbende gegrond.

7. Kosten

Beroepsfase:

Nu belanghebbende in het gelijk is gesteld, acht het Hof termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administra-tieve rechtspraak belastingzaken. Met inachtneming van het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt het bedrag van de proceskosten gesteld op (A.1 en 3 = 2 punten; wegingsfactor C.1 = 2; ƒ 710 per punt) 4 x ƒ 710 = ƒ 2.840 (= € 1.288,74).

Bezwaarfase, rentevergoeding:

Het beroepschrift is bij het Hof binnengekomen op 28 september 1998, dus vóór 1 september 1999. Daardoor zijn de bepalingen van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht voor deze zaak niet van toepassing, zodat het Hof geen oordeel kan uitspreken over vergoeding van andere kosten en schade dan de hiervóór vermelde kosten van het beroep bij de rechter (artikel V van de Wet van 29 oktober 1998, Stb. 1998, 621).

8. Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak en vermindert de aanslag tot ƒ 4.252,11 (€ 1.929,52);

- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan belanghebbende van € 1.288,74 aan proceskosten en wijst de gemeente Hilversum aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te voldoen;

- gelast de gemeente Hilversum het betaalde griffierecht ad ƒ 80 (= € 36,30) aan belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 25 april 2003 door mr. Van Loon, lid van de belas-tingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geano-nimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden ge-nomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit ge-rechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.