Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-06-2004, AQ1699, 03/02945

Gerechtshof Amsterdam, 22-06-2004, AQ1699, 03/02945

Inhoudsindicatie

Directeur niet-aandeelhouder van een BV waarvan de gewone aandelen indirect worden gehouden door zijn echtgenote en haar broer, en de prioriteitsaandelen door een Stichting (bestuurders van deze stichting zijn de echtgenote, haar broer en hun vader) terecht als verzekerde voor de WAZ aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Dertiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Y, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, gedagtekend 17 juli 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag premie Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 2000.

Het beroep is behandeld ter zitting van 8 juni 2004.

Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. Belanghebbende heeft op 11 juli 2003 een beroepschrift ingediend. De uitspraak is gedagtekend 17 juli 2003 doch voorafgaand aan de formele uitspraak heeft de inspecteur hem bij brief van 3 juni 2003 bericht dat zijn bezwaar werd afgewezen. Gelet op deze gang van zaken acht het Hof het beroep ontvankelijk.

2. Belanghebbende, geboren in 1964 en in het onderhavige jaar op huwelijkse voorwaarden gehuwd met mevrouw A (verder: de echtgenote), is statutair bestuurder van Q B.V. De aandelen in Q worden gehouden door Holding B.V. De vader van de echtgenote is directeur van Holding B.V. De echtgenote is voor 50% aandeelhouder in Holding B.V. De overige 50% van de aandelen is in handen van de broer van de echtgenote. De prioriteitsaandelen in Holding B.V. worden gehouden door een stichting. De bestuurders van deze stichting zijn de echtgenote, haar broer en hun vader. Belanghebbende is in het onderhavige jaar niet verplicht verzekerd voor de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO), wel heeft hij een vrijwillige WAO verzekering afgesloten.

3. Over het jaar 2000 heeft belanghebbende aangifte premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen gedaan naar een heffingsgrondslag van ƒ 55.000. De inspecteur heeft de aanslag overeenkomstig de ingediende aangifte opgelegd. Op 2 september 2002 heeft belanghebbende een bezwaarschrift tegen de aanslag ingediend. In zijn bezwaarschrift vermeldt belanghebbende dat hij ten onrechte als verzekerde voor de Wet arbeidsongeschiktheidverzekeringen (hierna: WAZ) is aangemerkt. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak de aanslag verminderd naar een heffingsgrondslag van ƒ 1.060.

4. In geschil is of belanghebbende als verzekerde voor de WAZ dient te worden aangemerkt.

5. Het Hof stel voorop dat belanghebbende geen aandelen bezit in Q B.V., noch in Holding B.V. Niet is in geschil dat belanghebbende geen aanmerkelijk belang in de zin van hoofdstuk 2, afdeling 2A van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in voornoemde B.V.’s heeft. Ingevolge artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de WAZ is verzekerde voor de WAZ, de beroepsbeoefenaar.

6. Artikel 5, aanhef, en onderdeel a, van de WAZ bepaalt dat de beroepsbeoefenaar is de persoon, jonger dan 65 jaar die anders dan uit dienstbetrekking inkomsten uit tegenwoordige arbeid geniet. Voor het begrip dienstbetrekking verwijst artikel 1, aanhef, eerste lid, en onderdeel f, van de WAZ naar de WAO.

7. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is voor het bestaan van een dienstbetrekking in de zin van de WAO een gezagsverhouding vereist. Uit deze jurisprudentie blijkt tevens dat, behoudens indien omstandigheden van het geval hierop duidelijk wijzen, in familieverhoudingen in het algemeen geen sprake is van een reële gezagsverhouding (onder andere CRvB 14-8-1974, ZW 1973/246, RSV 1975/50 en CRvB 20 mei 1975, WAO 1974/24, RSV 1975/428). Het Hof is van oordeel dat in het onderhavige geval niet aannemelijk is geworden dat zich in het onderhavige jaar dergelijke omstandigheden voordeden. Belanghebbende heeft daaromtrent niets aangevoerd.

8. Uit de wetsgeschiedenis van de WAZ is bovendien af te leiden dat het gegeven dat belanghebbende niet verplicht verzekerd is krachtens de WAO met zich meebrengt dat belanghebbende wel verzekerd is krachtens de WAZ. In de nota naar aanleiding van het nader verslag (Tweede Kamerstuk 24 758, nr. 9) wordt door de staatssecretaris van sociale zaken op pagina 5 opgemerkt: “Er zijn dus steeds twee mogelijkheden: ofwel men wordt als werknemer in de zin van de WAO aangemerkt ofwel als WAZ-verzekerde.” Weliswaar is deze opmerking gemaakt in het kader van het recht op een uitkering bij arbeidsongeschiktheid, maar aangezien dat recht en de verplichte verzekering direct gekoppeld zijn, geldt het aldaar opgemerkte evenzeer voor de verplichting tot premiebetaling.

9.1. Tot slot merkt het Hof nog op dat voor het oordeel dat belanghebbende verplicht verzekerd is voor de WAZ, ook steun gevonden kan worden in de specifieke, op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de WAO vastgestelde regeling voor de directeur-grootaandeelhouder. Uitgangspunt van voormelde bepaling in de WAO is dat de arbeidsverhouding van de directeur-grootaandeelhouder geen dienstbetrekking is in de zin van de WAO. Het vierde lid van artikel 6 verwijst voor de invulling van het begrip directeur-grootaandeelhouder naar het Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december 1997, nr. SV/WV/97/5347, houdende regels omtrent hetgeen wordt verstaan onder directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, WAO, Stcrt. 1997, 248, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 februari 2002, Stcrt. 2002, 37 (hierna: de Regeling ).

9.2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel c, van de Regeling wordt onder bestuurder verstaan de statutair bestuurder van de vennootschap. Artikel 2, eerste lid, onderdeel a bepaalt vervolgens dat onder directeur-grootaandeelhouder wordt verstaan de bestuurder die al dan niet tezamen met zijn echtgenoot houder is van aandelen die tenminste de helft van de stemmen in de algemene vergadering van de vennootschap vertegenwoordigen. Voorts bepaalt artikel 2, eerste lid, onderdeel d dat daarnaast de bestuurder van een vennootschap waarvan ten minste tweederde van de aandelen worden gehouden door zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad als directeur-grootaandeelhouder in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de WAO wordt aangemerkt. Tenslotte bepaalt het tweede lid dat het eerste lid van overeenkomstige toepassing is op de bestuurder die zeggenschap heeft in de algemene vergadering van de vennootschap door tussenkomst van een rechtspersoon.

9.3. Uit de hiervoor aangehaalde bepalingen volgt, dat ook personen die geen aandelen bezitten in de werkgeefster, zoals belanghebbende, op grond van de Regeling aangemerkt kunnen worden als directeur-grootaandeelhouder in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel d, van de WAO. In de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot invoering van de WAZ ( Tweede Kamer nr. 24758. nr. 6, pag. 14) heeft de Staatssecretaris van sociale zaken ten aanzien van de bijzondere positie van de directeur-grootaandeelhouder gesteld:

“Door onderbrenging in de WAZ wordt de dga ondergebracht in de regeling waar hij naar mijn oordeel in de context van de sociale verzekeringen het meest thuis hoort. De dga, in wie de figuur van bestuurder en grootaandeelhouder zijn verenigd, is zowel in verzekeringstechnisch opzicht als arbeidsrechtelijk niet gelijk te stellen met een werknemer. Formeel is er weliswaar sprake van een arbeidsovereenkomst tussen NV/BV en dga, maar materieel gezien is die er niet, vanwege het feitelijk ontbreken van een gezagsverhouding (de dga heeft de feitelijke macht in de algemene vergadering van aandeelhouders, zodat hij daaraan niet ondergeschikt is). Om deze reden heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de dga’s in 1986 buiten de werkingssfeer van de werknemers-verzekeringen WW, ZW, WAO en Ziekenfondswet gebracht (uitspraak van 4 oktober 1985, RSV 1986, nr. 21).”

Het Hof leidt uit dit citaat af dat het de bedoeling was van de wetgever om bij de afbakening van het begrip “directeur-grootaandeelhouder” de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep te volgen waar deze jurisprudentie betrekking had op het ontbreken van een gezagsverhouding, niet alleen waar dit betrof de directeur van een vennootschap die de feitelijke macht had doordat die directeur zelf als aandeelhouder zeggenschap bezat maar ook indien op grond van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep die zeggenschap werd aangenomen op grond van aandelenbezit van de echtgenoot of familie. Naar het oordeel van het Hof kan dan niet worden gezegd dat de Regeling verder gaat dan hetgeen de wetgever met de in het vierde lid van artikel 6 van de WAO opgenomen delegatiebepaling heeft bedoeld.

9.4. Op grond van de onder 9.2. vermelde bepalingen van de Regeling, in onderling verband bezien, dient belanghebbende naar het oordeel van het Hof te worden beschouwd als een directeur-grootaandeelhouder in de aldaar bedoelde zin en wordt zijn arbeidsverhouding niet aangemerkt als dienstbetrekking voor de WAO. Immers: de aandelen in de werkgeefster van belanghebbende worden (indirect) voor 50% gehouden door belanghebbendes echtgenote hetgeen in beginsel meebrengt dat de echtgenote ook 50% van het stemrecht in de vennootschap heeft, terwijl, voor zover haar stemrecht zou worden beperkt door de prioriteitsaandelen (waaromtrent overigens niets is komen vast te staan), de zeggenschap berust bij de vader en broer van belanghebbendes echtgenote zodat het bepaalde van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Regeling toepassing vindt.

10. Gezien al het hiervoor onder 6. tot en met 9.4. overwogene is het gelijk aan de inspecteur.

Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan op 22 juni 2004 door mr. Beukers – Van Dooren, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. De Rijk als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Dit proces verbaal is opgemaakt door de griffier en door genoemd lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in

mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.