Gerechtshof Amsterdam, 01-07-2004, AQ7405, 03/03735
Gerechtshof Amsterdam, 01-07-2004, AQ7405, 03/03735
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 1 juli 2004
- Datum publicatie
- 25 augustus 2004
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2004:AQ7405
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AU8545
- Zaaknummer
- 03/03735
Inhoudsindicatie
Navordering geoorloofd omdat aan de gemachtigde tegelijk met kopie van de primitieve aanslag een kopie van de navorderingsaanslag is toegezonden.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid X B.V. te Y, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 29 september 2003, ingediend door mr. A (B te C) als gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 19 augustus 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2000.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een primitieve aanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van ? 400.000 en een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar bedrag van ? 604.441. Het bezwaar tegen de navorderingsaanslag is bij de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vernietiging van de navorderingsaanslag.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak, tot ontvankelijkverklaring van het bezwaar en tot handhaving van de navorderingsaanslag.
Ter zitting van 7 juni 2004 zijn verschenen Mr. D als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van E, alsmede namens de inspecteur F.
Belanghebbende en de inspecteur hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota’s worden tot de gedingstukken gerekend.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende had tot februari 1993 als correspondentieadres G-straat 50, te Y. Sindsdien was haar correspondentieadres Postbus yyyy, te Z. Met ingang van 15 augustus 2000 is het correspondentieadres gewijzigd in Postbus zzz te H. Deze adreswijziging is bij brief van 10 augustus 2000 aan de inspecteur meegedeeld.
2.2. Belanghebbende heeft op 20 maart 2002 haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 ingediend, uitmondend in een belastbaar bedrag van ? 604.441. Van de indiening is ter inspectie geen aantekening gemaakt. Er van uitgaande dat nog geen aangifte was ingediend, is aan belanghebbende een aanmaning gezonden tot het doen van aangifte. De aanmaning is gezonden naar het adres G-straat 50, te Y. De aanmaning heeft belanghebbende niet bereikt.
2.3. Op 30 juli 2002 is ambtshalve ten name van belanghebbende een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 vastgesteld. Het belastbaar bedrag is vastgesteld op ? 400.000. De aanslag, gedagtekend 24 augustus 2002, is gezonden naar het adres G-straat 50, te Y. De aanslag heeft belanghebbende niet bereikt.
2.4. Op 12 augustus 2002 is de aangifte ter inspectie verwerkt. Met dagtekening 21 september 2002 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag voor het jaar 2000 opgelegd. Het belastbaar bedrag is conform de aangifte gesteld op ? 604.441. De navorderingsaanslag is gezonden naar het adres G-straat 50, te Y. De navorderingsaanslag heeft belanghebbende niet bereikt.
2.5. Op 15 november 2002 zijn aanmaningen tot betaling van de aanslagen gezonden naar het adres Postbus zzz te H. Naar aanleiding daarvan heeft belanghebbende verzocht om toezending van duplicaat-aanslagbiljetten. De duplicaatbiljetten zijn op 27 november 2002 in één enveloppe verstuurd naar de adviseur van belanghebbende.
2.6. Belanghebbende heeft op 30 december 2002 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard.
3. Geschil
In geschil is of terecht een navorderingsaanslag is opgelegd.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
Belanghebbende heeft ter zitting het volgende gesteld:
Gelet op de hoogte van de ambtshalve aanslag kon belanghebbende niet weten dat deze aanslag te laag was. Belanghebbende had ook geen aanslagen ontvangen over de jaren 1998 en 1999 en wist dus niet of de voor die jaren aangegeven verrekenbare verliezen waren geaccepteerd.
Er is geen geschil over de heffingsrente.
De aangifte was tijdig gedaan. Belanghebbende mocht er op vertrouwen dat de aangifte was beoordeeld. Belanghebbende heeft beide aanslagbiljetten, in duplicaat, tegelijk ontvangen.
De inspecteur heeft ter zitting het volgende gesteld:
Belanghebbende had richting de belastingdienst moeten reageren toen er geen aanslagen over 1998 en 1999 werden ontvangen.
De verzuimboete die was opgelegd bij de primitieve aanslag voor het jaar 2000 is teruggedraaid.
Er is geen geschil over de heffingsrente.
De aanmaning tot het doen van aangifte is op 21 juni 2002 naar het verkeerde adres gezonden. Het is niet bekend wat er in de postkamer fout is gegaan bij het verwerken van de aangifte van belanghebbende. Er kan ook bij de invoerafdeling iets mis zijn gegaan. Aangiftes komen in golven binnen. De aangifte had sneller ingevoerd moeten worden.
De aanslag is weloverwogen vastgesteld op een belastbaar bedrag van ? 400.000. De aanslag is echter niet op basis van de aangifte vastgesteld. Belanghebbende moest dat weten toen zij de aanslag ontving. Boven de primitieve aanslag staat dat het een ambtshalve aanslag is. De gemachtigde heeft de aangifte tevoren met belanghebbende besproken. Als er een klein verschil was geweest tussen de ambtshalve aanslag en de aangifte, zou wellicht navordering niet mogelijk zijn.
De navorderingsaanslag is niet per brief aangekondigd.
Uit het beroepschrift van belanghebbende blijkt dat haar direct kenbaar was dat de primitieve aanslag te laag was.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Partijen zijn eenparig van mening dat het bezwaar ontvankelijk is nu de inspecteur, hoewel hij op de hoogte was van belanghebbendes postadres, de navorderingsaanslag naar een onjuist adres heeft gestuurd. Op grond van het bepaalde in artikel 8 van de Invorderingswet 1990 wordt een aanslag bekend gemaakt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende. De ontvanger heeft op of omstreeks 24 augustus 2002 getracht door verzending de aanslag bekend te maken. Nu de aanslag toen niet naar belanghebbendes adres is gezonden, kan niet worden gezegd dat de aanslag indertijd bekend is gemaakt. Die bekendmaking heeft pas plaatsgevonden bij toezending van de duplicaatbiljetten op 27 november 2002. Gelet op het bepaalde in artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht in combinatie met het bepaalde in artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder: AWR) is de bezwaartermijn aangevangen met ingang van 28 november 2002. Het bezwaarschrift van 30 december 2002 is derhalve tijdig ingediend.
5.2. Aan belanghebbende is voor het onderhavige jaar een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ? 400.000 en een navorderingsaanslag naar een belastbaar bedrag van ? 604.441. Niet in geschil is dat het belastbaar bedrag over het jaar 2000 ? 604.441 was en dat de aanslag tot een te laag bedrag was vastgesteld. Het bepaalde in artikel 16, eerste lid, eerste volzin, van de AWR brengt dan mee dat de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen.
5.3. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest van 17 oktober 1990, nr. 26 299 (BNB 1991/118) mag een belastingplichtige aan de regeling van een aanslag, blijkende uit het aan hem uitgereikte aanslagbiljet, het vertrouwen ontlenen dat daarmede zijn belastingschuld voor het jaar van de aanslag definitief is vastgesteld maar kan een belastingplichtige zich niet met vrucht beroepen op voormeld aan het aanslagbiljet te ontlenen vertrouwen indien hem ten tijde van het uitreiken van het aanslagbiljet reeds vanwege de inspecteur was kenbaar gemaakt dat de daarin opgenomen aanslag ten gevolge van een door de inspecteur nader aangeduide misslag van feitelijke of rechtskundige aard onjuist was vastgesteld en mitsdien in zoverre niet als een definitieve vaststelling van de belastingschuld kon gelden doch door navordering op dit punt zou worden gevolgd.
5.4. In het onderhavige geval zijn de aanslagbiljetten van de primitieve aanslag en van de navorderingsaanslag tegelijkertijd aan belanghebbende bekend gemaakt door de toezending van duplicaatbiljetten op 27 november 2002 aan het kantoor van de gemachtigde. Het was belanghebbende toen reeds als gevolg van de aanmaningen bekend dat zij op de aanslag en op de navorderingsaanslag bedragen van respectievelijk € 66.579 en € 34.667 moest betalen. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbendes gemachtigde, wiens kennis en wetenschap te dezen aan belanghebbende kunnen worden toegerekend, door de ontvangst van (duplicaten van) zowel een primitieve aanslag als een navorderingsaanslag over het onderhavige jaar in één envelop – mede gezien de eerder ontvangen aanmaningen - direct duidelijk is geweest dat de primitieve aanslag onjuist was vastgesteld en derhalve niet als een definitieve vaststelling van de belastingschuld kon gelden. Nu boven het aanslagbiljet bovendien het opschrift stond “ambtshalve aanslag” acht het Hof aannemelijk dat het de gemachtigde ook aanstonds duidelijk is geweest dat de aanslag te laag was omdat deze door de inspecteur op basis van hem ambtshalve vastgestelde bedragen, en niet op basis van de ingediende aangifte, was vastgesteld. Het vorenoverwogene, in onderling verband bezien, leidt het Hof tot de conclusie dat zich te dezen een situatie voordoet waarin belanghebbende zich niet met vrucht kan beroepen op door de primitieve aanslag gewekt vertrouwen dat met het opleggen van die aanslag de belastingschuld definitief geregeld zou zijn. De vraag of tevens sprake was van een nieuw feit kan dan in het midden blijven.
5.5. Het onder 5.1. tot en met 5.4. overwogene leidt tot de conclusie dat de uitspraak moet worden vernietigd omdat daarin het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard en dat de navorderingsaanslag in stand blijft.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van de bezwaarfase gesteld op € 483 (2 punten voor proceshandelingen à € 161, met toepassing van factor 1,5 wegens het gewicht van de zaak) en de kosten van de beroepsfase op € 966 (2 punten voor proceshandelingen à € 322, met toepassing van factor 1,5 wegens het gewicht van de zaak) zodat de proceskostenvergoeding zal worden vastgesteld op € 1.449.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- verklaart het bezwaar ontvankelijk;
- handhaaft de navorderingsaanslag;
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 232 aan belanghebbende te vergoeden; en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 1.449 en wijst de Staat aan als rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende zal voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 1 juli 2004 door mrs. Bijl, Van Hilten en Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van drs. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
- Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
- Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
- Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.