Home

Hoge Raad, 23-12-2005, AU8545, 41740

Hoge Raad, 23-12-2005, AU8545, 41740

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 december 2005
Datum publicatie
23 december 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AU8545
Formele relaties
Zaaknummer
41740
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 16

Inhoudsindicatie

16, lid 1, AWR; navordering, ambtelijk verzuim.

Uitspraak

Nr. 41.740

23 december 2005

LC

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 1 juli 2004, nr. P03/03735, betreffende na te melden navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende, die aanvankelijk voor het jaar 2000 in de vennootschapsbelasting was aangeslagen naar een belastbaar bedrag van ƒ 400.000, is over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 604.441.

De Inspecteur heeft bij uitspraak het tegen de navorderingsaanslag gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, het bezwaar ontvankelijk verklaard en de navorderingsaanslag gehandhaafd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende had tot februari 1993 als correspondentieadres a-straat 1 te Z. Sindsdien was haar correspondentieadres Postbus 001 te Q. Met ingang van 15 augustus 2000 is het correspondentieadres gewijzigd in Postbus 002 te R. Deze adreswijziging is bij brief van 10 augustus 2000 aan de inspecteur meegedeeld.

3.1.2. Op 20 maart 2002 heeft belanghebbende haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 ingediend, uitmondend in een belastbaar bedrag van ƒ 604.441.

3.1.3. Op 30 juli 2002 is door een ambtenaar ter inspectie, die niet beschikte over de door belanghebbende ingediende aangifte, ten name van belanghebbende een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2000 vastgesteld. Het belastbaar bedrag is daarbij vastgesteld op ƒ 400.000. Het daarvan opgemaakte aanslagbiljet heeft belanghebbende niet bereikt.

3.1.4. Op 12 augustus 2002 is de aangifte ter inspectie verwerkt. Met dagtekening 21 september 2002 is aan belanghebbende op basis van die aangifte een navorderingsaanslag over het jaar 2000 opgelegd. Het belastbaar bedrag is conform de aangifte gesteld op ƒ 604.441. De navorderingsaanslag is gezonden naar het adres a-straat 1 te Z. Het biljet van die navorderingsaanslag heeft belanghebbende niet bereikt.

3.1.5. Op 15 november 2002 zijn aanmaningen tot betaling van zowel de primitieve als de navorderingsaanslag verzonden. Naar aanleiding daarvan heeft belanghebbende verzocht om toezending van duplicaat-aanslagbiljetten. De duplicaatbiljetten zijn op 27 november 2002 in één envelop verstuurd naar de adviseur van belanghebbende.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het de gemachtigde van belanghebbende direct duidelijk is geweest dat de primitieve aanslag onjuist was vastgesteld en derhalve niet als een definitieve vaststelling van de belastingschuld kon gelden en dat belanghebbende zich daarom niet met vrucht kon beroepen op door de primitieve aanslag gewekt vertrouwen dat met het opleggen van die aanslag de belastingschuld definitief geregeld zou zijn, zodat nagevorderd kon worden, omdat de primitieve aanslag en de navorderingsaanslag tegelijkertijd aan belanghebbende bekend waren gemaakt.

3.3. Het middel, dat tegen voormeld oordeel opkomt, slaagt. Ten tijde dat de Inspecteur de navorderingsaanslag vaststelde, diende hij te beschikken over een nieuw feit. Als een zodanig feit kan niet gelden dat de Inspecteur er nader mee bekend was geworden dat belanghebbende aangifte had gedaan van een belastbaar bedrag van ƒ 604.441. Het moet de Inspecteur immers als een ambtelijk verzuim worden aangerekend dat hij op die aangifte niet heeft gelet bij het vaststellen van de primitieve aanslag. Het gebrek dat aldus aan de navorderingsaanslag kleeft, kan niet worden weggenomen door de nadien plaatsgevonden hebbende omstandigheid dat belanghebbende de duplicaatbiljetten van de primitieve aanslag en de navorderingsaanslag gelijktijdig heeft ontvangen.

3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van de Inspecteur en de navorderingsaanslag,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 409,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, J.W. van den Berge en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2005.